In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder, op 29 oktober 2015, het verzoek van [appellant] afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij voorafgaand aan zijn aanvraag geen minnelijk traject had doorlopen, zoals vereist volgens artikel 285 lid 1 aanhef en sub f van de Faillissementswet (Fw). De schuldenlast van [appellant] bedroeg € 119.409,20, met onder andere een schuld aan de Stichting Waarborgfonds van € 58.094,24 en diverse schulden aan banken en energieleveranciers. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof benadrukte dat de wetgever beoogt dat schuldenaren een serieuze poging doen om tot een buitengerechtelijke regeling te komen voordat zij een beroep doen op de schuldsaneringsregeling. Aangezien [appellant] dit niet had gedaan, werd zijn verzoek afgewezen. Het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.