3.1.De rechtbank heeft in r.o. 3.1 van het tussenarrest van 18 mei 2011 vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten, die niet zijn betwist, zijn ook in hoger beroep uitgangspunt. Hierna volgt een samenvatting van de feiten, voor zover in hoger beroep van belang.
[geïntimeerde] heeft met ingang van 2 oktober 2000 bij Interpolis een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten. Op grond van deze verzekering is het risico van beroepsarbeidsongeschiktheid voor het op het polisblad vermelde beroep van ‘exploitant van een dierenhandel’ verzekerd indien het arbeidsongeschiktheidspercentage 25 of meer bedraagt. Op grond van de verzekering komt voorts een periode van één jaar voor risico van [geïntimeerde] en is de uitkering gelijk aan het arbeidsongeschiktheidspercentage.
In de op de overeenkomst toepasselijke polisvoorwaarden is, voor zover van belang, vermeld:
Artikel 1 Begrippen
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
a arbeidsongeschiktheid
van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn of haar functioneren. Het verzekeringsbewijs vermeldt welke van de hiervoor genoemde arbeidsongeschiktheidscriteria van toepassing is op deze verzekering:
1.
Beroepsarbeidsongeschiktheid
Zonder iets af te doen aan de bepaling in artikel 1 lid 1 is arbeidsongeschiktheid aanwezig als de verzekerde voor ten minste het op het verzekeringsbewijs vermelde percentage ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan het beroep of bedrijf, of die in het beroep of bedrijf in redelijkheid van de verzekerde verlangd kunnen worden. (…)
(…)
Artikel 26 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
1 Zolang de verzekerde arbeidsongeschikt is volgens artikel 8 en deze arbeidsongeschiktheid langer dan één jaar bestaat, verlenen wij vrijstelling van premiebetaling.
2 Het percentage premievrijstelling is gelijk aan het uitkeringspercentage dat van toepassing is.
Op 28 maart 2006 is [geïntimeerde] tijdens zijn werkzaamheden in de door hem geëxploiteerde dierenhandel een ongeval overkomen, waarbij hij een bicepsruptuur aan de onderzijde van zijn linker bovenarm heeft opgelopen.
In januari 2007 heeft [geïntimeerde] Interpolis verzocht om de hiervoor vermelde eigenrisicoperiode terug te brengen naar een maand. Dit verzoek is door Interpolis gehonoreerd per 29 januari 2007.
Bij brief van 13 oktober 2008 heeft [geïntimeerde] in verband met de gevolgen van voornoemd ongeval een beroep gedaan op de arbeidsongeschiktheidsverzekering .
[geïntimeerde] is op 30 oktober 2008 in opdracht van Interpolis onderzocht door [adviserend arts van Interpolis], adviserend arts van Interpolis. Deze heeft Interpolis onder meer geadviseerd om met ingang van 1 november 2008 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25% aan te houden.
Daarna is [geïntimeerde] in opdracht van Interpolis onderzocht door drs. [orthopaedisch chirurg], orthopaedisch chirurg. In zijn rapport van 30 maart 2009 is bij het antwoord op vraag 1 vermeld dat als gevolg van de bicepsruptuur sprake is van een
“verklaarbare lichte bewegingsbeperking bij extensie en retroflexie en een verklaarbare krachtsvermindering in de biceps”. Bij het antwoord op vraag 2 is vermeld dat sprake is van
“lichte tot matige beperkingen bij activiteiten die kracht vereisen van de linker arm of van beide armen bij geflecteerde elleboog en bij supinatiebewegingen”, terwijl er beperkingen zijn
“bij werkzaamheden die met de linker arm hoog boven hoofdniveau moeten worden uitgevoerd.”
Vervolgens heeft in opdracht van Interpolis arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgehad door [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolis] (hierna: [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolis]), arbeidsdeskundige in dienst van Interpolis, naar het arbeidsgeschiktheidspercentage in de zin van de polis. In zijn rapport is vermeld dat [geïntimeerde] 83 uur per week zijn beroep uitoefende en dat de uitval als gevolg van het letsel 16,5 uur bedraagt. Het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolis] vastgesteld op (afgerond) 20%.
Bij brief van 18 juni 2009 heeft Interpolis [geïntimeerde] meegedeeld dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, zodat er geen recht op uitkering bestaat. In een brief van 14 juli 2009 heeft Interpolis aangegeven dit standpunt te handhaven. [geïntimeerde] heeft bij brief van 23 juli 2009 laten weten niet akkoord te gaan met deze afwijzing.
3.2.1.Daarop heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 15 juni 2010 Interpolis in rechte betrokken en gevorderd, dat Interpolis op grond van de verzekeringsovereenkomst wordt veroordeeld:
- tot betaling vanaf 1 maart 2007 van een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van tenminste 25%, vermeerderd met wettelijke rente vanaf ingang van deze verplichting;
- tot toekenning aan [geïntimeerde] van een premiekorting vanaf 1 maart 2007 naar rato van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage;
- tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.898,42, dan wel tot zodanig bedrag als de rechtbank meent te moeten toewijzen,
met veroordeling van Interpolis in de proceskosten en het nasalaris van € 250,00.
3.2.2.Interpolis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In de kern komt het verweer van Interpolis erop neer dat [geïntimeerde] geen recht heeft op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat uit de onderzoeken van Kortmann en [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolis] volgt dat de beperkingen aan de linker arm resulteren in een mate van arbeidsongeschiktheid van 20%. Dat percentage geeft geen recht op uitkering. Subsidiair betwist Interpolis dat zij per 1 maart 2007 een uitkering verschuldigd is en voorts betwist zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
3.3.1.In het tussenvonnis van 29 september 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 9 december 2010 is gehouden.
3.3.2.In het tussenvonnis van 18 mei 2011 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat gelet op het feit dat partijen verdeeld zijn over het percentage arbeidsongeschiktheid de rechtbank behoefte heeft aan voorlichting door een arbeidsdeskundige en verzekeringsarts. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling alsmede over de voorgestelde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Nadat de rechtbank nog een aantal tussenvonnissen had gewezen in verband met verwikkelingen over de te benoemen deskundigen, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 30 mei 2012 de heer A. Broere (hierna: Broere), verzekeringsarts, en mevrouw J.E.W.M. de Bonth (hierna: De Bonth), registerarbeidsdeskundige, tot deskundigen benoemd.
3.3.3.In het eindvonnis van 5 juni 2013 heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen:
i. i) dat [geïntimeerde] zich kan verenigen met de bevindingen en conclusies van de deskundigen, dat Interpolis geen bezwaren heeft aangevoerd tegen het rapport van Broere en tegen de door De Bonth beschreven arbeidstijd van 63,5 uur per week, zodat kan worden uitgegaan van de bevindingen van Broere en de juistheid van de door De Bonth genoemde 63,5 uur per week (r.o. 2.4 en 2.5);
ii) dat Interpolis als bezwaar heeft aangevoerd dat geen uitval kan worden aangenomen voor het reinigen van de aquaria, maar dat dit bezwaar als onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen (r.o. 2.6);
iii) dat De Bonth, anders dan Interpolis betoogt, de verschillende uitvalspercentages en haar uiteindelijke conclusie dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 27,3 % is voldoende inzichtelijk en afdoende heeft onderbouwd (r.o. 2.8);
iv) dat de conclusie luidt dat bij [geïntimeerde] sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van ongeveer 27%, zodat [geïntimeerde] recht heeft op een uitkering op basis van dit percentage (r.o. 2.9);
v) dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van deze uitkering met ingang van 29 maart 2007 voor zover deze betaling niet reeds heeft plaatsgehad, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen in r.o. 3.4 en 3.9 van het tussenvonnis van 18 mei 2011 omtrent het aanvangstijdstip is overwogen (r.o. 2.10);
vi) dat de wettelijke rente over het bedrag van de uitkering eerst toewijsbaar is vanaf het moment dat Interpolis met de betaling daarvan in verzuim is (r.o. 2.12);
vii) dat de vordering tot premiekorting als niet weersproken toewijsbaar is (r.o. 2.11);
viii) dat het in beginsel niet onredelijk is om met behulp van deskundigen te trachten een minnelijke regeling te bereiken door het uitwisselen van argumenten of nadere onderbouwing van standpunten ook al heeft een van partijen reeds een duidelijk standpunt ingenomen en dat niet gesteld is waarom dat in dit geval onredelijk is, zodat nu niet weersproken is dat kosten ten bedrage van € 4.898,42 zijn gemaakt, de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is (r.o. 2.13 en 2.14).