ECLI:NL:GHSHE:2015:5013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
20-001132-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door ex-vriendin met mes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die haar ex-vriend met een mes heeft gestoken. Het hof oordeelt dat het steekincident moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar het hof komt tot een andere waardering van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft niet uit zelfverdediging gehandeld, zoals zij en haar raadsman bepleitten. Het hof legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een schadevergoeding aan het slachtoffer. De verdachte had op 15 december 2014, na een ruzie, haar ex-vriend gestoken, wat leidde tot een steekwond nabij het hart. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beschouwd en het verweer van de verdachte verworpen. De strafmaat is mede bepaald door het verzoek van het slachtoffer om de verdachte in het belang van hun kind snel op vrije voeten te stellen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële en immateriële schade is vastgesteld op in totaal € 1.267,53, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001132-15
Uitspraak : 3 december 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 30 maart 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-865159-14 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1985,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost,
locatie Ter Peel te Evertsoord.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van de (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord en ter zake van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde en bewezen verklaarde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.767,53 en ten behoeve daarvan is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, haar raadsman en (de vertegenwoordiger van) de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte niet alleen van de (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord, maar ook van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden vrijgesproken. Bij wijze van een subsidiair standpunt heeft de raadsman bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Meer subsidiair heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en de te nemen beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van het beslag heeft hij laten weten zich te zullen conformeren aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van efficiëntie vernietigen. Het hof komt namelijk tot een andere selectie en waardering van het bewijs, een andere straf en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 december 2014 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [A] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg die [A] met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek/borst, althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van voorbedachte raad
Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de overwegingen omtrent het bewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 december 2014 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [A] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet die [A] met een (vlees)mes in de hartstreek/borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op maandag 15 december 2014, omstreeks 03:57 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar [adres] te Gemert (het hof: gemeente Gemert-Bakel), omdat daar een man zou zijn neergestoken door zijn vriendin. De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en zagen op de bank een man liggen met een ontbloot bovenlijf. De man hield een doek tegen zijn linkerborst. Er zaten rode vlekken op de doek. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de man aangesproken en gevraagd of hij de wond mocht zien. De man haalde daarop zijn hand en de doek die hij vast had, van zijn borst. De verbalisant zag toen een vleeswond links op de borst van de man. [2]
De man, voluit genaamd [A] , is later die dag opgenomen in het Radboud Ziekenhuis te Nijmegen. De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben hem daar omstreeks 12:05 uur bezocht. [A] vertelde de verbalisanten dat hij geen aangifte wilde doen. Hij zou het zelf op een nette manier oplossen. Het gesprek tussen [A] en de verbalisanten verliep daarom moeizaam. Naarmate het gesprek vorderde, gaf hij echter meer informatie omtrent het incident. [A] vertelde in eerste instantie over
“de persoon”die hem had gestoken. Na verloop van tijd sprak hij in de vrouwelijke vorm over deze persoon en uiteindelijk zei hij:
“Ja, dan zal ik het ook maar zeggen dat het [verdachte] was, de moeder van [B] .”[verdachte] heet voluit [volledige naam van de verdachte] (het hof: de verdachte) en was de ex-vriendin van [A] ; [B] is hun zoontje. [3]
[A] heeft tijdens dit gesprek met de verbalisanten in het ziekenhuis onder meer verklaard dat:
- hij samen met zijn broer [C] in de woning woonde;
- hij verrast was door wat er die nacht was gebeurd;
- er op dat moment vier personen in de woning aanwezig waren: hijzelf, zijn ex [D] , zijn broer [C] en diens vriendin [E] ;
- zij op dat moment allemaal lagen te slapen;
- [verdachte] op een gegeven moment binnenkwam;
- [verdachte] binnen kon komen, omdat de deur gewoon open was;
- [verdachte] hem schijnbaar al berichtjes had gestuurd, maar dat hij dat niet had gemerkt omdat zijn telefoon op stil stond;
- tussen [verdachte] , [D] en hem een discussie ontstond waarbij werd gescholden;
- hij wel begreep dat [verdachte] zo reageerde, omdat zijn ex [D] ook in de woning was;
- hij [verdachte] buiten zette;
- [verdachte] even later terugkwam en met een mes in zijn borst stak;
- dit mes 40 centimeter groot was en een mes was om vlees mee te snijden.
Ook nadat [A] dit had verklaard, bleef hij erbij geen aangifte te willen doen. Hij wilde dat niet vanwege zijn zoontje [B] . Hij wilde niet het traject van Jeugdzorg ingaan. [4]
[A] heeft in een later stadium, bij gelegenheid van het verhoor door de rechter-commissaris, nog het volgende verklaard:
“(…) 15 december 2014 (…) lag ik te slapen toen [verdachte] bij mij op de kamer kwam. (…) Het was rond 03:00 uur. Zij begon meteen te schelden. Ik heb haar naar buiten gesmeten en gezegd dat ze moest oprotten. [D] is toen ook weggegaan, dat was iets later. (…)
Ik lag op bed, ik werd kwaad op haar omdat ze tegen mij stond te schelden. Ik zei dus “opflikkeren”. Ze riep: “wat doet die kut hoer hier en hoe lang vrij jij al met haar?” Ik zei dus “opflikkeren hier”. [verdachte] is weggegaan. De andere twee personen die in huis waren, [C] en [E] , hebben hier niets van meegekregen want die lagen te slapen. Toen ik zei “opflikkeren”, is [verdachte] uit eigen beweging weggegaan. (…) [D] en [verdachte] zijn dus weggegaan en [C] en [E] sliepen verder.
Een uur later kwam [verdachte] weer terug. Ik was weer naar bed gegaan. Ik had de deur niet afgesloten. Toen [verdachte] terug kwam, was het feest. (…) Toen werd ik neergestoken. (…)
Zij maakte mij wakker, ze kwam dus de slaapkamer binnen. Ik vroeg aan haar “wie is er bij [B] ?” Ze zei toen dat ze daar iemand voor had geregeld. Ik zei:“om 04:00 uur?”. Ik was intussen uit bed gekomen en naar de woonkamer gegaan. Ik vroeg nogmaals wie er bij [B] was. Ik liep op [verdachte] af, zij maakte een beweging naar achteren en vervolgens stak ze mij. Ik had het niet zien aankomen. (…)
We stonden ieder aan de andere kant van de tafel. Toen ik voor de derde keer geen antwoord kreeg wie er bij de kleine was, liep ik op [verdachte] af en stak ze mij. Ik denk dat [verdachte] toen twee minuten binnen was. Ik liep op haar af omdat ik antwoord wilde op de vraag wie er bij de kleine was. (…) Ik was rustig toen ik op haar afliep. Ik dacht dat zij ook rustig was, maar blijkbaar niet. Ik werd gestoken met een vleesmes. (…) Toen ze mij in mijn flikker stak, zag ik het mes. Ik had het mes niet eerder gezien.” [5]
De arts die [A] op 15 december 2014 in het Radboud Ziekenhuis heeft onderzocht, SEH-arts O. Sir, heeft de volgende medische informatie verschaft:
“ [A] (…) werd op 15-12-2014 gezien op de Spoedeisende hulp.
Reden van komst: steekwond borst.
Lichamelijk onderzoek: (…) Wond 2 cm lang (…), 4 cm naast het sternum (hof: borstbeen) links.
Conclusie: Steekverwonding mes.” [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard:
“In de nacht van 15 december 2014 ben ik twee keer naar [A] (het hof: [A] ) gegaan, naar de woning aan de [adres] te Gemert. (…) Ik weet dat ik een fout heb gemaakt. Ik heb het dan over de tweede keer dat ik naar de woning ben gegaan. Ik had toen een mes bij me gestoken (…). [A] lag op bed. (…) Ik zag dat hij overeind kwam. Ik ben toen richting de keuken, de woonkamer, gelopen. (…)
Ik zag toen dat hij op mij afkwam. Wij stonden allebei aan één kant van de keukentafel, tegenover elkaar. (…) Toen (…) heb ik het mes uit mijn jas getrokken (…).” [7]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het hof, anders dan de rechtbank, volledig uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van het slachtoffer, [A] . Anders dan de rechtbank gaat het hof er derhalve van uit dat het slachtoffer (relatief) rustig was toen hij in de richting van de verdachte liep en niet, zoals de verdachte heeft verklaard, dat hij boos was en op haar is afgestormd. Het hof gaat er voorts van uit dat de verdachte het slachtoffer bewust heeft gestoken en dus niet dat het slachtoffer in het mes van de verdachte is gelopen. Het hof ziet geen reden aan de verklaringen van het slachtoffer te twijfelen. Daarbij betrekt het hof dat het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen en zelfs gedurende de procedure in hoger beroep aan het hof heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen.
Tegenover de verklaringen van het slachtoffer staan de verklaringen van de verdachte. Het hof is van oordeel dat aan het scenario van de verdachte geen geloof kan worden gehecht. Het hof acht in dat verband van belang dat de verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer, voordat hij op haar afkwam,
“de tafel de lucht in probeerde te gooien”(pagina 201 van het politiedossier), terwijl op een foto in het dossier is te zien dat na het voorval alle blikken bier rechtop op die tafel stonden. Nadat zij daarmee is geconfronteerd, heeft zij haar verklaring enigszins afgezwakt:
“Ik zeg gewoon dat hij aanstalten maakte om de tafel op te tillen.”(verklaring ter terechtzitting van de rechtbank van 16 maart 2015) en
“Hij heeft die tafel uiteindelijk niet opgetild; hij heeft daarmee gedreigd.”(verklaring ter terechtzitting van het hof van 19 november 2015). Dit één en ander wekt bij het hof bevreemding. Daar komt bij dat de verdachte over het moment waarop zij het mes ter hand heeft genomen, wisselend heeft verklaard. Zo heeft zij ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat zij het mes uit haar jas trok toen hij de tafel dreigde om te gooien, terwijl zij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat zij het mes pakte toen hij op haar afkwam.
Het hof heeft daarom het scenario van de verdachte terzijde gesteld en het scenario van het slachtoffer tot uitgangspunt genomen.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijsverweer van de raadsman dat de verwerping daarvan in de selectie en de waardering van de bewijsmiddelen besloten ligt. De raadsman heeft namelijk aan zijn verweer ten grondslag gelegd dat de verdachte het mes alleen voor zich heeft gehouden en dat zij het slachtoffer niet heeft gestoken. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer wel heeft gestoken. Die steek kwam in de hartstreek/borst van het slachtoffer terecht; het is een feit van algemene bekendheid dat zich daar kwetsbare en vitale organen bevinden. De verdachte heeft zodoende de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op dat gevolg te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is aldus sprake van voorwaardelijk opzet. Van contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is het hof niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een poging tot doodslag op haar ex-vriend [A] .
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid
De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daarom bij wijze van een subsidiair standpunt betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt ook dat verweer op feitelijke gronden. Anders dan de verdediging en de rechtbank acht het hof het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. Uit de selectie en waardering van de bewijsmiddelen, zoals hierboven uiteengezet, volgt immers dat de verdachte in de visie van het hof niet uit verdediging heeft gehandeld. Daarom strandt niet alleen het beroep op noodweer, maar ook dat op noodweerexces.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als
“poging tot doodslag”gekwalificeerd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte is tot tweemaal toe midden in de nacht naar de woning van haar ex-vriend gegaan en heeft de tweede keer een mes meegenomen. Dat mes hield zij verborgen onder haar jas en heeft zij ter hand genomen, nadat er opnieuw een ruzieachtige sfeer in de woning was ontstaan en het slachtoffer naar haar kwam toegelopen. Zij heeft het slachtoffer vervolgens ook gestoken.
In het ziekenhuis is vastgesteld dat de steekwond naast het hart zat, maar dit niet had geraakt. Wel had het slachtoffer een klaplong; daarvoor is hij tweemaal geopereerd en heeft hij enige tijd in het ziekenhuis moeten verblijven. Anders dan de verdediging ziet het hof geen reden te veronderstellen dat de klaplong een andere oorzaak heeft dan het steekincident. Het hof rekent dit de verdachte dan ook aan.
De verdachte is blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder met justitie in aanraking gekomen. Evenals de rechtbank heeft het hof de indruk gekregen dat het bewezen verklaarde voor de verdachte een eenmalige misstap is geweest. Daarbij betrekt het hof dat het feit zich afspeelde in een specifieke relationele sfeer. In het dossier bevindt zich een sfeerrapportage waarin naar voren komt dat de verdachte en het slachtoffer een knipperlichtrelatie hebben gehad, waarin onder meer het drank- en drugsgebruik van het slachtoffer was opgevallen. Ook de verdachte is niet onbekend met drugsgebruik, zo heeft zij verklaard, zij het dat zij inmiddels geruime tijd ‘clean’ zegt te zijn. De verdachte is bereid en lijkt gemotiveerd hulpverlening van de reclassering te accepteren.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf (een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren) onder de gegeven omstandigheden in beginsel een juiste reactie is. Het hof zal echter van deze gevangenisstraf een groter gedeelte voorwaardelijk opleggen, zodanig dat de verdachte op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld. De aanleiding daarvoor is het verzoek dat het slachtoffer heeft gedaan bij brief van 2 juni 2015. In die brief heeft hij verzocht de verdachte zo snel mogelijk op vrije voeten te stellen in het belang van hun kind. Hij schreef daarover onder meer het volgende:
“Ons kind lijdt er zoveel van en ik kan niet langer aanzien dat ons manneke zoveel verdriet heeft.”Dat belang wordt onderstreept door de maatschappelijk werkster.
Het hof is gelet op het vorenstaande tot de slotsom gekomen dat bij deze stand van zaken een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de hierna omschreven algemene en bijzondere voorwaarden, passend en geboden is. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De verdachte is op 16 december 2014 in verzekering gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis geplaatst; dat betekent dat de duur van het voorarrest zeer binnenkort gelijk zal zijn aan die van de gevangenisstraf en dat het hof, gelet op het bepaalde in artikel 72, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met ingang van die datum de voorlopige hechtenis zal opheffen. Hierin ligt besloten dat het verzoek van de verdediging tot het opheffen van de voorlopige hechtenis met ingang van heden wordt afgewezen.
Beslag
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen messen. Gebleken is immers dat het bewezen verklaarde niet met die messen is begaan. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer, [A] , heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.897,53 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 2.767,53 vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering van benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico 2014 en 2015 ad € 735,--;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 196,--;
- huishoudelijke ondersteuning ad € 520,--;
- reiskosten ad € 55,19;
- kleding ad € 50,--;
- medicatie ad € 16,34;
- immateriële schade ad 2.325,--.
De verdediging heeft laten weten zich met betrekking tot de reiskosten te zullen conformeren aan het oordeel van het hof, maar heeft bepleit dat het hof de overige materiële schade zal afwijzen en de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk zal verklaren.
Het hof volgt met betrekking tot de materiële schade de beslissingen van de rechtbank en neemt de motivering van die beslissingen over. Ook naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 767,53. Die schade bestaat uit:
- schatting van het eigen risico zorgverzekering 2014 en 2015 ad € 500,--;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 196,--;
- reiskosten ad € 55,19;
- medicatie ad € 16,34.
De vordering zal worden afgewezen voor zover deze ziet op de bedragen die zijn gevorderd wegens huishoudelijke ondersteuning en kleding; voor wat betreft het meer gevorderde wegens eigen risico zorgverzekering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hetgeen de verdediging tegen deze beslissingen van de rechtbank heeft ingebracht, kan naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof overweegt ten aanzien van de immateriële schade als volgt. Het hof stelt voorop dat het niet het standpunt van de verdediging deelt dat de beoordeling van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof ziet evenmin grond voor afwijzing van die schade, zoals in subsidiaire zin is bepleit.
Wel komt het hof tot een andere inschatting dan de rechtbank. Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 500,--.
De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen schade, in totaal een bedrag van € 1.267,53 (€ 767,53 aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade), zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Het hof beslist over de proceskosten als hierna te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de reclassering, ook als de aanwijzingen inhouden dat de verdachte zich onder een ambulante behandeling van de GGZ zal stellen;
geeft de reclassering opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
heft de voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
gelast
de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee zwartkleurige messen (respectievelijk geregistreerd onder goednummer 727775 en 727780);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.267,53 (éénduizend tweehonderdzevenenzestig euro en drieënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot en met de dag der voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 570,00 (vijfhonderdzeventig euro)af;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.267,53 (éénduizend tweehonderdzevenenzestig euro en drieënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot en met de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 3 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s houdende ambtsedige
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2014, pagina 57 en 58.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2014, pagina 61 tot en met 63.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2014, pagina 62 en 63.
5.Proces-verbaal van verhoor d.d. 19 januari 2015, pagina 141 en 142.
6.Een niet van het onder voetnoot 1 vermelde politiedossier uitmakend schriftelijk bescheid, te weten een brief d.d. 15 december 2014 van SEH-arts [naam arts] gericht aan huisarts [naam arts] , zoals deze is gevoegd als bijlage 8a bij het voegingsformulier van de benadeelde partij.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2015.