ECLI:NL:GHSHE:2015:5

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
F 200.149.378_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenhoofdig gezag over een minderjarig kind na beëindiging van de relatie tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het eenhoofdig gezag over hun dochter aan de moeder is toegewezen. De vader, die het niet eens is met deze beslissing, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag te handhaven. De moeder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de communicatie met de vader problematisch is en dat dit het welzijn van hun dochter in gevaar brengt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader enige tijd onvindbaar was en dat er geen contact tussen hem en de dochter heeft plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders, wat het gezamenlijk gezag bemoeilijkt. De vader heeft aangevoerd dat hij in staat is om samen met de moeder het gezag uit te oefenen, maar het hof oordeelt dat de situatie niet verbetert en dat het in het belang van de dochter is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 januari 2015
Zaaknummer: F 200.149.378/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/277062 FA RK 14-887
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.L. Donders,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder tot de uitoefening van het eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juni 2014, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader in dit hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Donders en een tolk in de Franse taal, de heer H.J.H.J. Cillekens;
-de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikx-Heeren;
-Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad].

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [de dochter] (hierna: [de dochter]) geboren. De vader heeft [de dochter] erkend.
Partijen hadden tot de bestreden beschikking het gezamenlijk gezag over [de dochter].
[de dochter] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaalt dat het gezag over [de dochter] voortaan aan de vrouw alleen toekomt.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – aan dat hij van mening is dat [de dochter] niet klem en verloren is geraakt tussen de vader en de moeder en dat hij wel degelijk tezamen met de moeder het gezag kan uitoefenen over [de dochter].
Volgens de vader is hij zwervende geweest omdat hij, onder andere op advies van de stichting, de gezamenlijke woning moest verlaten. In deze periode had de vader geen inkomen, geen woonruimte en was hij niet schriftelijk te benaderen. Inmiddels woont de vader al enige tijd begeleid bij stichting Traverse in [plaats] en beschikt hij over een WWB-uitkering.
Tijdens de mondelinge behandeling van 3 april 2014 in de procedure omtrent de ondertoezichtstelling hebben zowel de moeder als de vader aangegeven dat zij bereid zijn hun medewerking te verlenen aan begeleide omgang bij Juzt. Inmiddels is er dan ook weer contact tussen partijen en gaan partijen zich zelfs in onderling overleg wenden tot begeleide omgang om het contact tussen de vader en [de dochter] te herstellen.
Er is in de visie van de vader dan ook niet vast komen te staan dat [de dochter] klem en verloren raakt tussen de vader en de moeder wanneer de ouders gezamenlijk het gezag over [de dochter] blijven uitoefenen. De vader is van mening dat er op dit moment geen gronden zijn om moeder alleen met het ouderlijk gezag over [de dochter] te belasten.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat zowel zij als de stichting op geen enkele manier contact konden krijgen met de vader. Ook de vader heeft nimmer zelf met de stichting contact opgenomen.
Volgens de moeder was er ten tijde van de beëindiging van de relatie tussen partijen niet alleen sprake van relationele problematiek, maar ook van forse communicatieproblemen, spanningen, ruzies, verbaal en fysiek geweld.
De moeder stelt dat de behandeling van [de dochter] bij een jeugdpsycholoog, wegens problemen naar aanleiding van de problematische situatie tussen partijen, niet van de grond had kunnen komen als de moeder niet het eenhoofdig gezag had verkregen. Het is een zeer lang en moeilijk proces om toestemming van de vader te kunnen verkrijgen. Ter zitting heeft de moeder hieraan toegevoegd dat zij ook nu aanloopt tegen de weigerachtigheid van de vader. Hoewel de vader geen gezag meer heeft dient hij nog wel zijn toestemming te geven voor de afgifte van een Frans paspoort voor [de dochter]. De vader geeft die toestemming niet, begrijpt niet waarom hij zijn toestemming moet geven.
Verder merkt de moeder op dat de omgang en het gezag twee afzonderlijke zaken zijn. Eenhoofdig gezag hoeft aan de omgang niet in de weg te staan. Aan begeleide omgang wil de moeder uiteraard haar medewerking verlenen omwille van [de dochter]. Ook als het echter gaat om omgang met [de dochter] is het lastig om met de vader afspraken te maken, de vader heeft al twee afspraken bij Juzt verzet.
3.6.
Ter zitting heeft de raad geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en het eenhoofdig gezag bij de moeder te laten. Volgens de raad is uit de stukken gebleken, dat contact met de vader moeilijk en moeizaam verloopt, hetgeen ter zitting ondanks de aanwezigheid van een tolk, werd bevestigd. Ook bij Juzt blijkt het moeilijk om met de vader tot werkbare afspraken te komen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na het verbreken van hun relatie gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de dochter] hebben behouden.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.7.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er van – een goede – communicatie tussen de ouders al geruime tijd geen sprake is. De vader is enige tijd onvindbaar geweest voor de moeder en de stichting. Er heeft in die periode ook geen enkel contact plaatsgevonden tussen [de dochter] en de vader. Bij de mondelinge behandeling van 3 april 2014 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, inzake de opheffing van de ondertoezichtstelling van [de dochter], is de vader wel verschenen en hebben partijen aangegeven bereid te zijn hun medewerking te verlenen aan begeleide omgang bij Juzt. Blijkens de verklaringen van partijen ter zitting van dit hof, is deze begeleiding, mede als gevolg van de moeizame communicatie met de vader, nog niet van de grond gekomen. Ook het hof is ter zitting gebleken dat contact met de vader, ondanks de aanwezigheid van een tolk, moeilijk en moeizaam verloopt. Het hof acht het niet aannemelijk dat in deze situatie binnen afzienbare termijn verandering zal komen.
Naar het oordeel van het hof is voorts voldoende komen vast te staan dat het voor de moeder moeilijk zal zijn om bij het nemen van belangrijke beslissingen inzake de verzorging en opvoeding van [de dochter] met de vader, gelet op zijn moeizame wijze van communiceren, tot werkbare afspraken te komen. Zo acht het hof het aannemelijk, dat de voor [de dochter] noodzakelijke hulpverlening niet mogelijk zou zijn geweest, zolang de toestemming van de vader hiervoor nodig was. Dit is strijdig met het belang van [de dochter].
3.7.5
Gelet op het voorgaande acht het hof, evenals de rechtbank, wijziging van het gezag – in die zin dat de moeder voortaan het eenhoofdig gezag zal uitoefenen – in het belang van [de dochter] noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.E.M. Renckens en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.