ECLI:NL:GHSHE:2015:4988

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
HD 200.155.516_01 en HD 200.155.937_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eigendom camper na overlijden van erflater

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante 1] en [appellante 3] c.s. tegen [geïntimeerde] over de eigendom van een camper die in het bezit was van de op 2 juli 2010 overleden [erflater]. De appellanten stellen dat de camper eigendom was van [erflater] en dat deze behoort tot zijn nalatenschap. [geïntimeerde], de zus van [erflater], heeft de camper op 11 juli 2010 opgehaald en later verkocht. De kern van het geschil is of de camper vóór het overlijden van [erflater] aan [geïntimeerde] is overgedragen.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 juni 2014, waarbij de kantonrechter in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afwees. In hoger beroep hebben de appellanten grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat [erflater] de camper op 14 december 2009 heeft gekocht en dat hij op 22 april 2010 het volledige bedrag heeft betaald. [geïntimeerde] stelt echter dat zij de camper medio april 2010 van [erflater] heeft gekocht en dat deze aan haar is geleverd.

Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat zij de camper van [erflater] heeft gekocht. De uitspraak van het hof is op 1 december 2015 gedaan, waarbij het hof de verdere procedure heeft aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummers HD 200.155.516/01 en HD 200.155.937/01
arrest van 1 december 2015
in de op de rol gevoegde zaken
met nummer HD 200.155.516/01
[appellante 1], in haar hoedanigheid van
wettelijk vertegenwoordiger van [erfgename 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante 1] ,
advocaat: mr. S.R. Baetens te Veldhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.E. Jansen te Veghel,
en
met nummer HD 200.155.937/01

1.[appellante 2] ,

wonende te [woonplaats 3] (België),
2. [appellante 3] ,in haar hoedanigheid van
wettelijk vertegenwoordiger van [erfgename 2] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellante 3] c.s.,
advocaat: mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.E. Jansen te Veghel,
in de zaak met nummer HD 200.155.516/01:
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats [woonplaats 4] , van 20 maart 2014, gewezen tussen [appellante 1] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie (naast [appellante 3] c.s.) en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.
in de zaak met nummer HD 200.155.937/01:
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats [woonplaats 4] , van 20 maart 2014, gewezen tussen [appellante 3] c.s. als eiseressen in conventie en verweersters in reconventie (naast [appellante 1] ) en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2510244 / 13-14691)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.De gedingen in hoger beroep

zaaknummer HD 200.155.516/01:
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
zaaknummer HD 200.155.937/01:
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
in beide zaken:
Partijen hebben de zaken gezamenlijk ter zitting van 17 november 2015 doen bepleiten, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Mr. Jansen heeft namens [geïntimeerde] meegedeeld dat al wat door of namens [geïntimeerde] ter zitting is aangevoerd, wordt geacht in beide zaken naar voren te zijn gebracht. Mr. Groot Koerkamp heeft namens [appellante 3] c.s. meegedeeld dat aangesloten wordt bij wat mr. Baetens namens [appellante 1] in zijn pleitnotitie naar voren heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep wordt in beide zaken uitgegaan van de volgende feiten.
( i) [erfgename 1] (hierna: [erfgename 1] ), [erfgename 2] (hierna: [erfgename 2] ) en [appellante 2] (hierna: [appellante 2] ) zijn kinderen en erfgenaam (hierna gezamenlijk: de erven) van de op 2 juli 2010 overleden [erflater] (hierna: [erflater] ). [geïntimeerde] is de zus van [erflater] en de tante van de erven.
(ii) Bij schriftelijke overeenkomst van 14 december 2009 (prod. 7 inleidende dagvaarding) heeft [erflater] een camper, merk Fiat Ducato (hierna: de camper) gekocht van Camper Centrum [woonplaats 4] (hierna: Camper Centrum) voor een bedrag van € 22.145,-. [erflater] heeft op de dag van het sluiten van de overeenkomst een bedrag van € 7.000,- contant aanbetaald. Op 22 april 2010 heeft [erflater] het restantbedrag van € 15.145,- contant betaald.
De factuur van Camper Centrum van 22 april 2010 is op naam van [geïntimeerde] gesteld (prod. 9 inleidende dagvaarding). Het kenteken van de camper is op naam van [geïntimeerde] gesteld (bijlage 4 conclusie van antwoord); de verzekering voor de camper is op naam van [geïntimeerde] afgesloten (bijlage 5 conclusie van antwoord) en [geïntimeerde] heeft de verzekeringspremie betaald.
(iii) [erflater] heeft de camper op 22 april 2010 bij Camper Centrum opgehaald. In mei 2010 heeft [erflater] de camper laten repareren en na de reparatie weer opgehaald.
(iv) Ten tijde van het overlijden van [erflater] op 2 juli 2010 stond de camper voor de woning van [appellante 1] aan de [adres] te [woonplaats 1] . [erflater] had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland; feitelijk woonde of verbleef hij in de woning van [appellante 1] .
( v) Op 11 juli 2010 heeft [geïntimeerde] de camper bij [appellante 1] opgehaald. [geïntimeerde] heeft de camper op 14 september 2010 verkocht aan [Caravans] Caravans voor een bedrag van € 13.850,- (prod. 18 inleidende dagvaarding); na reparatie heeft [Caravans] Caravans de camper verkocht voor een bedrag van € 17.000,- (prod. 19 inleidende dagvaarding).
3.2.
In eerste aanleg vorderden [appellante 1] en [appellante 3] c.s. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 16.000,-, althans € 13.850,-, althans € 22.185,-, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Aan deze vordering hebben zij primair, subsidiair en meer subsidiair ten grondslag gelegd dat de camper eigendom was van [erflater] en na diens overlijden behoort tot de nalatenschap van [erflater] .
[appellante 1] en [appellante 3] c.s. stellen primair dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens de erven heeft gehandeld door de camper te verkopen en dat [geïntimeerde] de schade die zij daardoor hebben geleden, zijnde € 16.000,-, althans € 13.850,-, dient te vergoeden.
Subsidiair stellen zij dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij de waarde van de camper van € 16.000,- niet aan de nalatenschap heeft vergoed.
Meer subsidiair stellen [appellante 1] en [appellante 3] c.s. dat, voor zover [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat de erven gezamenlijk hebben ingestemd met de verkoop van de camper door [geïntimeerde] , en er tussen partijen een overeenkomst is ontstaan inhoudende dat [geïntimeerde] de camper voor de erven zou verkopen, [geïntimeerde] het bedrag van € 13.850,-, waarvoor zij de camper heeft verkocht, aan de erven moet betalen.
Meest subsidiair stellen [appellante 1] en [appellante 3] c.s. dat, voor zover [geïntimeerde] als eigenaar van camper moet worden aangemerkt, zij de door [erflater] aan Camper Centrum betaalde kooprijs van € 22.185,- aan de erven moet vergoeden.
3.3.
[geïntimeerde] heeft in conventie verweer gevoerd en in reconventie gevorderd [appellante 1] en [appellante 3] c.s. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan reparatiekosten, te vermeerderen met wettelijke rente, advocaatkosten en een tegemoetkoming ter zake gederfde inkomsten.
3.4.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
in de zaak met nummer HD 200.155.516/01:
3.5.
[appellante 1] heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
in de zaak met nummer HD 200.155.937/01:
3.6.
[appellante 3] c.s. hebben in hoger beroep 1 grief aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
in beide zaken:
3.7.
In beide zaken gaat het om de vraag of de camper behoort tot de nalatenschap van [erflater] of dat de camper reeds voor het overlijden van [erflater] in eigendom is verkregen door [geïntimeerde] . Met de door [appellante 1] en [appellante 3] c.s. opgeworpen grieven is deze vraag aan het hof ter beantwoording voorgelegd. Het hof zal deze vraag in beide zaken tezamen behandelen.
3.8.
Vaststaat dat [erflater] de camper op 14 december 2009 heeft gekocht voor een bedrag van € 22.145,-, dat hij toen een contante aanbetaling heeft gedaan van € 7.000,-, dat hij op 22 april 2010, voor de levering van de camper, het restantbedrag van € 15.145,- contant aan Camper Centrum heeft betaald en dat hij de camper op 22 april 2010 bij Camper Centrum heeft opgehaald. [geïntimeerde] heeft erkend dat de camper op 22 april 2010 krachtens geldige titel (de koopovereenkomst van 14 december 2009) door Camper Centrum aan [erflater] is geleverd (par. 8 pleitnota [geïntimeerde] ) door, naar het hof begrijpt, [erflater] het bezit van de camper te verschaffen. [geïntimeerde] erkent dus dat [erflater] op 22 april 2010 eigenaar van de camper is geworden.
3.9.
[geïntimeerde] stelt evenwel dat, nadat [erflater] de eigendom van de camper op 22 april 2010 verkreeg, hij het bezit van de camper meteen aan haar heeft overgedragen en de camper voor [geïntimeerde] is gaan gehouden, althans dat zij de eigendom van de camper heeft verkregen door bezitsverschaffing tussen 3 en 10 juni 2010. Ten pleidooie heeft [geïntimeerde] ter nadere toelichting gesteld dat [erflater] op 22 april 2010 zijn bezit van de camper aan haar heeft overgedragen door met [geïntimeerde] overeen te komen de camper voortaan voor haar te houden (art. 3:115 aanhef en sub a BW). Volgens [geïntimeerde] ligt aan deze eigendomsoverdracht een geldige titel ten grondslag. [geïntimeerde] heeft daartoe het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] stelt dat, naar zij meent in het weekend van 17 en 18 april 2010, [erflater] de camper aan haar heeft verkocht voor een bedrag van € 15.000,- en dat zij dit bedrag op 22 april 2010 contant aan hem heeft overhandigd. De reden voor het sluiten van deze koopovereenkomst was dat [erflater] op dat moment niet over voldoende geld beschikte om het restantbedrag van € 15.045,- aan Camper Centrum te betalen, en dat, indien de camper niet op korte termijn zou worden betaald, de koop geen doorgang zou vinden. De aanbetaling van € 7.000,- zou dan (deels) door Camper Centrum worden aangewend om de gemaakte kosten (onder meer de kosten voor het omzetten naar een klein kenteken) te voldoen. Door het aangaan van deze overeenkomst werd [geïntimeerde] voor relatief weinig geld eigenaar van de camper, terwijl [erflater] de camper (in goed overleg met [geïntimeerde] ) kon gebruiken wanneer hij dat wilde. Als [erflater] weer over voldoende geld zou beschikken, zou hij de camper voor hetzelfde bedrag kunnen terugkopen, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
3.10.
Nu [geïntimeerde] zich erop beroept dat zij op 22 april 2010, althans begin juni 2010, de camper van [erflater] in eigendom heeft verkregen, rust op haar de stelplicht en - na gemotiveerde betwisting - de bewijslast van dit bevrijdend verweer.
[appellante 1] en [appellante 3] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat [erflater] en [geïntimeerde] voormelde koopovereenkomst hebben gesloten, dat door [geïntimeerde] een bedrag van € 15.000,- aan [erflater] is betaald, dat de camper aan [geïntimeerde] is geleverd en dat zij aldus de eigenaar van de camper is geworden.
3.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] niet op voorhand bewezen dat zij eigenaar is geworden van de camper. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het feit dat het kentekenbewijs van de camper op naam van [geïntimeerde] is gesteld, levert nog geen bewijs op van haar stelling dat zij eigenaar is van de camper. Een dergelijke tenaamstelling impliceert geen eigendom. Dit heeft eveneens te gelden voor het feit dat de camper op naam van [geïntimeerde] is verzekerd en de factuur van Camper Centrum op haar naam is gesteld. [appellante 1] en [appellante 3] c.s. hebben hiervoor ook een plausibele verklaring gegeven. Volgens [appellante 1] en [appellante 3] c.s. was het, gezien het feit dat [erflater] geen vaste woon- en verblijfplaats had in Nederland, niet mogelijk om het kenteken op naam van [erflater] te zetten, wat [geïntimeerde] niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken. Uit de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in beide zaken overgelegde productie “kentekenbewijs op naam zetten”, onder het kopje voorwaarden, blijkt overigens ook met zoveel woorden dat voor het overschrijven van het kenteken op naam is vereist dat men in Nederland woont en is ingeschreven in het GBA. De factuur is volgens [appellante 1] en [appellante 3] c.s. op naam van [geïntimeerde] gesteld, omdat zij had aangegeven dat dit noodzakelijk was voor de tenaamstelling van het kenteken, wat weer noodzakelijk was om een verzekering te sluiten. [appellante 1] en [appellante 3] c.s. hebben voorts erop gewezen dat de camper door [geïntimeerde] goedkoper kon worden verzekerd, namelijk met een bonus van 80% (bijlage 5 conclusie van antwoord).
Ook uit de sms-berichten van [geïntimeerde] aan [erflater] en van [erflater] aan [geïntimeerde] in juni 2010 (prod. 13 en 14 inleidende dagvaarding) blijkt niet dat [geïntimeerde] vóór 14 juli 2010 pretendeerde eigenaar te zijn van de camper of dat [erflater] het eigendomsrecht van [geïntimeerde] erkende. Integendeel, in het sms-bericht van [geïntimeerde] aan [erflater] op 18 juni 2010 (prod. 13 inleidende dagvaarding) schrijft [geïntimeerde] :
“Je hebt geen idee hoe gelukkig je mijn gezin hebt gemaakt dat we nu de mogelijkheid hebben om een keer weg te zijn na acht jaar (..) we zullen zuinig op je spullen zijn”. In het sms-bericht van [erflater] aan [geïntimeerde] op 20 juni 2010 schrijft [erflater] :
“(..) ik vind het geweldig dat je zo goed voor de camper zorgt, jullie mogen hem zo vaak gebruiken als jullie willen”.Ook uit een na het overlijden van [erflater] door [geïntimeerde] op 10 juli 2010 aan [appellante 1] gestuurd e-mailbericht (prod. 15 inleidende dagvaarding), dat wil zeggen daags voor [geïntimeerde] de camper bij [appellante 1] ophaalde, blijkt niet dat [geïntimeerde] de eigendom van de camper pretendeerde, maar juist dat zij de (verkoop-) opbrengst van de camper zou doen toekomen aan de erven. In dit e-mailbericht schrijft [geïntimeerde] immers:
“Ik heb nog 1 missie en dat is ervoor zorgen dat alles wat er nu nog boven water komt (verzekering motor, eventueel als er nog iets gevonden wordt, opbrengst camper e.d.) in overleg met ons mam te verdelen onder [appellante 2] , [erfgename 2] en [erfgename 1] zodat ze krijgen wat hen toekomt.”Eerst in het e-mailbericht van 14 juli 2010 (prod. 16 inleidende dagvaarding) en nadat (zoals [geïntimeerde] ten pleidooie heeft verklaard) onenigheid tussen partijen was ontstaan, heeft [geïntimeerde] het met zoveel woorden over
“mijn camper”.
3.12.
[geïntimeerde] zal gelet op het door haar gedane bewijsaanbod worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat zij de camper medio april 2010 van [erflater] heeft gekocht en dat de camper op of na 22 april 2010 door [erflater] aan haar is geleverd.
In afwachting van de bewijsvoering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
in de zaken met nummers HD 200.155.516/01 en HD 200.155.937/01:
laat [geïntimeerde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat zij de camper medio april 2010 van [erflater] heeft gekocht en dat de camper op of na 22 april 2010 door [erflater] aan haar is geleverd;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. S. Riemens als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 15 december 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 5 tot 13 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en M.W.M. Souren, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.
griffier rolraadsheer