ECLI:NL:GHSHE:2015:4868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
200.178.959/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling onder een maximale verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 14 oktober 2015 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. B.F. van Es, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te laten duren. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2015 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de maatschappelijk werkster en de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks eerdere waarschuwingen, haar informatieplicht en sollicitatieplicht niet goed nakwam, wat leidde tot nieuwe schulden. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat de appellante recentelijk een behandeling voor haar psychosociale problemen is gestart en dat haar privésituatie verbeterd is. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot de maximale termijn van vijf jaar, tot 22 juli 2019, en de eerdere beslissing van de rechtbank te vernietigen. Het hof heeft de appellante erop gewezen dat zij zich aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling moet houden en dat het niet nakomen hiervan kan leiden tot een nieuwe beëindiging van de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 november 2015
Zaaknummer : 200.178.959/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/657 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. B.F. van Es.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de schuldsaneringsregeling voort te laten duren c.q. niet (tussentijds) te beëindigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Es;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [de maatschappelijk werkster] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
maatschappelijk werkster.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 oktober 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 10 november 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de aan de advocaat van [appellante] verleende procesvolmacht blijkt dat de beschermingsbewindvoerder, mr. [beschermingsbewindvoerder] uit [vestigingsplaats] , bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan derhalve in de gelegenheid geweest om zijn visie over voornoemd hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 22 juli 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 1 april 2015 heeft de rechtbank een eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging geweigerd, onder gelijktijdige vaststelling van de looptijd van de regeling op een duur van drie jaar en negen maanden. Dit betekent dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellante] op 1 april 2015 is verlengd tot 22 januari 2018.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015 tussentijds beëindigd nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Ten aanzien van de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen is gebleken dat de schuldenaar die nog altijd niet naar behoren nakomt. Zo heeft de schuldenaar nagelaten om de bewindvoerder te melden dat zij op vakantie naar Bosnië zou gaan. (…)
Ook overigens laat de schuldenaar na de bewindvoerder tijdig, volledig en uit eigen beweging te informeren, zoals over de ontstane nieuwe schulden, haar zwangerschap en haar psychische problemen. (…)
Voorts is gebleken dat de schuldenaar haar sollicitatie-/werkverplichting nog altijd niet is nagekomen. (…)
Verder is gebleken dat de schuldenaar in september 2015 tot twee maal toe geen gehoor heeft gegeven aan een oproep van een trajectbegeleider om haar mogelijkheden tot re-integratie te bespreken.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij op medische gronden niet volledig aan haar verplichtingen heeft kunnen voldoen. Er is door alle betrokken hulpverleners evenwel recentelijk een concreet en daadkrachtig plan van aanpak geschreven waarmee wordt beoogd de hulpverlening efficiënter te kunnen inzetten alsmede die beter te laten aansluiten bij de hulpvraag van [appellante] . Met betrekking tot haar sollicitatieplicht merkt [appellante] op dat zij hier wel aan heeft voldaan, maar dat er, nu zij zich er niet van bewust was dat zij de sollicitatiebewijzen aan haar bewindvoerder had dienen te overleggen, onterecht een beeld is ontstaan dat zij niet aan deze verplichting zou hebben voldaan. Het is haar als gevolg van negatieve ontwikkelingen in haar privéleven en haar broze psychische gezondheid tot op heden evenwel nog niet gelukt om een baan te vinden. [appellante] heeft wel een sollicitatietraining gevolgd en is zich ook bewust van het feit dat zij in een veel eerder stadium een herkeuring bij het UWV had kunnen verzoeken om daarmee aan te tonen dat zij vanwege haar psychische gesteldheid niet of slechts beperkt in staat is om te werken. Voorts erkent [appellante] dat zij vanwege haar psychische klachten de op haar adres bezorgde post ongeopend heeft gelaten en de bewindvoerder dan ook niet in kennis heeft gesteld omtrent de inhoud daarvan. Om diezelfde reden heeft zij haar bewindvoerder niet tijdig ingelicht omtrent haar verblijf in Bosnië. Zij veronderstelde dat haar uitkeringsinstantie de bewindvoerder hiervan op de hoogte zou brengen. Voorts merkt [appellante] op dat zij gemotiveerd is om haar schulden af te lossen waarbij zij opmerkt dat er in haar visie recent geen nieuwe schulden zijn ontstaan en dat zij bovendien ten aanzien van de meeste recente schulden een betalingsregeling heeft getroffen. Tot slot merkt [appellante] op dat zij thans actief wordt begeleid door hulpverleners van diverse instanties en dat er vorderingen zijn geboekt. [appellante] is dan ook van mening dat een beëindiging van haar schuldsaneringsregeling een te zware consequentie is voor het feit dat enkele zaken niet geheel soepel zijn gelopen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat de behandeling voor haar psychosociale problemen inmiddels is aangevangen. Zij heeft drie weken terug een intakegesprek gehad, terwijl het tweede gesprek staat gepland voor 19 november 2015 staat gepland. [appellante] heeft dit tweede gesprek welbewust na de mondelinge behandeling in hoger beroep gepland, omdat deze zitting voor haar de nodige spanningen met zich brengt en zij in beginsel wil voorkomen dat zij, vanwege deze spanningen, door de behandelende psycholoog medicatie krijgt voorgeschreven. Wel is er een plan van aanpak gemaakt waarbij [appellante] eenmaal per drie weken een afspraak met de psycholoog heeft. [appellante] erkent desgevraagd dat zij een en ander niet aan haar bewindvoerder heeft bericht, omdat zij dacht dat dit, nu haar schuldsaneringsregeling immers tussentijds is beëindigd, niet meer noodzakelijk was. Haar advocaat en maatschappelijk werkster heeft zij wel op de hoogte gesteld. Voorts geeft [appellante] aan dat zij naar haar idee vanwege allerlei ernstige privéproblemen nimmer de kans heeft gehad om in het kader van de schuldsaneringsregeling te laten zien dat zij bereid en in staat is om aan alle voor haar daaruit voortvloeiende kernverplichtingen te kunnen voldoen. Sinds anderhalve maand is er privé echter sprake van een aanzienlijk rustigere periode, [appellante] heeft naar eigen zeggen thans dan ook meer overzicht en zij heeft haar zaken nu een stuk beter op orde. Tevens geeft [appellante] aan dat zij wel heeft gesolliciteerd, maar zij erkent de bewijzen hiervan niet aan haar bewindvoerder te hebben doen toekomen. Haar advocaat geeft aan dat zij deze sollicitatiebewijzen wel heeft ontvangen en dat het om ongeveer 12 sollicitaties gaat. Met betrekking tot de nieuwe schulden merkt [appellante] op dat haar budgetbeheerder inmiddels met alle schuldeisers op één na een betalingsregeling overeen heeft weten te komen. Aan die ene schuldeiser, [appellante] meent zich te herinneren dat het hier zou gaan om gemeentelijke belastingen, zou door de budgetbeheerder een kwijtscheldingsverzoek zijn gedaan. Desgevraagd geeft [appellante] voorts aan dat zij nu, in tegenstelling tot in het verleden, haar post wel openmaakt en leest, zij doet dit eenmaal per week samen met haar maatschappelijk werkster. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij nog graag een allerlaatste kans wil om te laten zien dat zij, nu zij privé in rustiger vaarwater terecht is gekomen, zeer wel in staat is om de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
3.6.1.
Daarbij geeft [appellante] bij herhaling nadrukkelijk aan goed doordrongen te zijn van het feit dat, indien het hof haar verzoek om de wettelijke schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen maar voort te zetten zou honoreren , voor het allerlaatst de kans krijgt om haar schuldsaneringsregeling alsnog tot een succesvol einde te kunnen brengen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] levert geen informatie aan. Zo heeft de bewindvoerder van de maatschappelijk werkster van [appellante] moeten vernemen dat er sprake was van een zwangerschap en psychische problemen. Omdat er tevens sprake was van nieuwe schulden is door de bewindvoerder, voor een tweede maal, geadviseerd om een beschermingsbewind aan te vragen. Voorts heeft de bewindvoerder op 11 november 2014 telefonisch met [appellante] afgesproken dat laatstgenoemde haar een medische verklaring zou toezenden op basis waarvan een ontheffing van de sollicitatieplicht zou kunnen worden aangevraagd, maar een dergelijk verklaring is nimmer door [appellante] overgelegd. Daags voor de eerste beëindigingszitting is er zonder enige aankondiging een bedrag van ruim
€ 4.000,00 op de boedelrekening ontvangen. Dit is uitsluitend aan het licht gekomen door contact met maatschappelijk werk en niet gemeld door [appellante] zelf. Ook na instelling van het beschermingsbewind op 23 april 2015 blijf [appellante] de kernverplichtingen niet naar behoren nakomen, nu er ondanks toezegging geen sollicitatiebewijzen worden overgelegd en er wederom een boedelachterstand was ontstaan die overigens wel werd ingelopen zodat er tot en met juli 2015 sprake was een boedelvoorstand van ruim € 3.700,00. Al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling is [appellante] gewezen op de sollicitatie- en informatieplicht. Indien het niet nakomen hiervan, zoals door [appellante] wordt gesteld, wordt veroorzaakt door haar psychische problemen is er wel erg lang gewacht met het inschakelen van een psycholoog. Nu deze psychische problemen reeds bij aanvang van de schuldsaneringsregeling speelden rijst dan ook de vraag of [appellante] wel tot de schuldsaneringsregeling had moeten worden toegelaten. De bewindvoerder is evenwel van mening dat [appellante] haar verplichtingen verwijtbaar niet is nagekomen en dat het vonnis waarvan beroep derhalve dient te worden bekrachtigd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder acht het onbegrijpelijk dat [appellante] haar niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij inmiddels met een behandeling voor haar psychosociale problemen is gestart. Zij heeft [appellante] immers een brief gezonden waarin duidelijk was vermeld dat de verplichtingen, waaronder dus ook de informatieverplichting, van de schuldsaneringsregeling na de tussentijdse beëindiging onverkort van kracht zouden blijven. De bewindvoerder noemt dit exemplarisch voor het gedrag van [appellante] . Daarnaast geeft de bewindvoerder te kennen ook nu weer het idee te krijgen dat [appellante] nog immer zaken, meer in het bijzonder haar sollicitaties, op de lange baan schuift. Dit is naar de mening van de bewindvoerder dan ook de rode draad in dit dossier, [appellante] neemt geen enkel initiatief, schuift zaken voor zich uit en doet niets met adviezen en aansporingen van zowel de bewindvoerder als van haar andere hulpverleners.
3.9.
Desgevraagd heeft de maatschappelijk werkster, mevrouw [de maatschappelijk werkster] , ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende medegedeeld. [appellante] komt haar afspraken goed na, maakt een gemotiveerde indruk en is de laatste tijd een stuk rustiger geworden, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat zij haar zaken thans ook een stuk beter overziet en op orde aan het krijgen is.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Zo verloopt de informatieplicht ronduit stroef, solliciteert [appellante] te weinig waarbij zij bovendien verzuimd heeft om de bewijzen van de door haar verrichte sollicitaties aan haar bewindvoerder te doen toekomen en ook zijn er bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Een en ander klemt naar het oordeel van het hof des temeer nu [appellante] bij herhaling, meer in het bijzonder doch niet uitsluitend bij vonnis van de rechtbank van 1 april 2015, een kans is geboden om de nakoming van voornoemde verplichtingen te verbeteren. Zo beschouwd, valt [appellante] van het niet nakomen van voornoemde verplichtingen dan ook een verwijt te maken.
3.10.3.
Daar staat evenwel tegenover dat er inmiddels, zij het in een erg laat stadium, met betrekking tot de psychosociale problematiek van [appellante] een behandelingstraject is opgestart. Daarnaast heeft [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk aangegeven dat haar privésituatie sinds anderhalve maand aanzienlijk rustiger is geworden, hetgeen bij gelegenheid van voornoemde zitting ook door de maatschappelijk werkster is bevestigd. Hierdoor acht [appellante] zichzelf in staat om de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen thans ook beter te kunnen nakomen dan voorheen het geval is gebleken. Het hof acht dit, mede gelet op het feit dat de maatschappelijk werkster deze stelling van [appellante] nadrukkelijk onderschrijft, in beginsel ook niet onaannemelijk. Bovendien heeft de budgetbeheerder met nagenoeg alle nieuwe schuldeisers van [appellante] een betalingsregeling overeen weten te komen.
3.10.4.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot de maximale termijn van vijf jaren, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven om gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen (alsnog) naar behoren na te komen. Gelet op de voorgeschiedenis in deze zaak waarbij [appellante] , ondanks het feit dat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, al meerdere kansen om een en ander ten goede te keren onbenut heeft gelaten wijst het hof [appellante] er nadrukkelijk op dat zij zich, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de sollicitatieverplichting, stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarbij dient [appellante] , nu zij zulks tot nu toe immers nagenoeg in het geheel heeft nagelaten, steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en tijdig aan haar bewindvoerder toe te sturen.
3.10.5.
Voorts wijst het hof [appellante] er nadrukkelijk op dat zij de bewindvoerder ook steeds en voortdurend , zowel gevraagd als spontaan, tijdig en volledig dient te informeren met betrekking tot alle zaken waarvan zij weet dan wel redelijkerwijs behoort te onderkennen dat deze zaken voor een succesvol verloop van de schuldsaneringsregeling van belang zijn. Dit geldt met name doch niet uitsluitend ten aanzien van het recent opgestarte behandelingstraject met betrekking tot psychosociale problematiek van [appellante] waarbij het hof nadrukkelijk opmerkt dat het eenzijdig door [appellante] beëindigen van voornoemd traject naar het oordeel van het hof in beginsel alsnog een tussentijdse beëindiging van haar schuldsanering kan rechtvaardigen.
3.10.6.
Op grond van het voorgaande en daarbij bovendien in overeenstemming met de stelling van de bewindvoerder zoals geponeerd bij gelegenheid van de beëindigingszitting op 14 oktober 2015, dat indien [appellante] het voordeel van de twijfel zou worden gegeven een verlenging van de schuldsaneringsregeling tot de maximale termijn van vijf jaren in de rede zou liggen, is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd tot de maximale termijn van vijf jaren. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de voordracht van de rechter-commissaris tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de voordracht van de rechter-commissaris/het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] tot de maximale termijn van vijf jaren, derhalve tot 22 juli 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.