ECLI:NL:GHSHE:2015:478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.160.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering homologatie van akkoord in schuldsanering door gebrek aan vereiste meerderheid van preferente schuldeisers

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de weigering van homologatie van een akkoord in het kader van de schuldsanering van twee appellanten, [appellant 1] en [appellant 2]. De rechtbank Limburg had op 20 november 2014 de homologatie van het akkoord geweigerd, omdat er niet voldaan was aan de vereiste meerderheid van stemmen van de preferente schuldeisers, zoals voorgeschreven in artikel 332 lid 3 sub a van de Faillissementswet (Fw). De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze beschikking en om goedkeuring van het akkoord.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2015 is het hof ingelicht over de omstandigheden rondom de verificatievergadering van 30 oktober 2014, waar de belastingdienst als enige preferente schuldeiser niet heeft ingestemd met het aangeboden akkoord. Het hof heeft vastgesteld dat de belastingdienst niet aanwezig was en geen stem heeft uitgebracht, waardoor de vereiste meerderheid niet is behaald. De appellanten voerden aan dat de nakoming van het akkoord gewaarborgd was, maar het hof oordeelde dat de wettelijke bepalingen niet zijn nageleefd.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de wettelijke regels voor het aannemen van een akkoord niet zijn nageleefd. Dit arrest benadrukt het belang van de instemming van preferente schuldeisers in het proces van homologatie van akkoorden in schuldsaneringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.160.637/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/12/352 R en C/04/12/353 R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2]
advocaat: mr. N.P.J. van de Pasch te Venray.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) van 20 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2014, hebben [appellant 1] en [appellant 2] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de homologatie van het akkoord toe te staan.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van deze zaak en de aangehouden zaak HV 200.149.896/01 betreffende het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling betreffende [appellant 1] en [appellant 2], heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellant 2], bijgestaan door mr. Van de Pasch;
  • namens [bewindvoerderskantoor] bewindvoerderskantoor mevrouw [bewindvoerder 1], hierna de
  • bewindvoerder en mevrouw [bewindvoerder 2];
  • mevrouw [vereffenaar], vereffenaar.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de verificatievergadering d.d. 30 oktober 2014 en de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 13 november 2014, inclusief de daarbij horende aanvulling;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 18 december 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 1 oktober 2012 is ten aanzien van [appellant 1] en [appellant 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 21 mei 2014 heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 3 april 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant 2] en [appellant 1] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren.
3.3.
Bij arrest van 15 juli 2014 heeft het hof de behandeling van zaak aangehouden, teneinde [appellant 2] en [appellant 1] in de gelegenheid te stellen alsnog een akkoord te (doen) deponeren ter griffie, waarna – ingeval van deponering - door de rechter-commissaris vervolgens een datum voor de verificatievergadering zal dienen te worden bepaald, waarop ook het akkoord in stemming kan worden gebracht en waarbij zowel [appellant 2] en [appellant 1] als de bewindvoerder een toelichting kunnen geven over het aangeboden akkoord.
3.4.
Bij vonnis waarvan beroep d.d. 20 november 2014 heeft de rechtbank de homologatie van het akkoord, als blijkens het proces-verbaal van de verificatievergadering aangenomen op 30 oktober 2014, geweigerd.
3.5.
[appellant 1] en [appellant 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant 1] en [appellant 2] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De vereffenaar, mevrouw [vereffenaar], heeft twee akkoorden ontworpen, één ontwerp in de aanloop naar de verificatievergadering en één ontwerp in de aanloop naar de homologatievergadering
Voorafgaand aan de verificatievergadering heeft de vereffenaar aan de schuldeisers medegedeeld dat een kleiner bedrag voor uitkering beschikbaar zal zijn, omdat de bewindvoerder nog kosten maakt in het hoger beroep tegen de omzetting van de schuldsaneringsregelingen in faillissementen. Geen enkele schuldeiser heeft daarin aanleiding gezien om tegen het akkoord te stemmen. De volmachten die de vereffenaar ter zitting van 30 oktober 2014 inzet berusten op een andere voorstelling van zaken dan de rechtbank veronderstelt. In de door de vereffenaar ter verificatievergadering aangewende volmachten om vóór het akkoord te stemmen is reeds verdisconteerd dat de bewindvoerder een vordering heeft van een onzekere omvang.
Volgens [appellant 1] en [appellant 2] is de nakoming van het akkoord wel degelijk gewaarborgd, omdat het aangeboden bedrag van € 4.600,-- inmiddels op de derdenrekening van de vereffenaar is gestort en alles wat na betaling van kosten inclusief de afrekening van de bewindvoerder achterblijft voor uitkering beschikbaar is.
[appellant 1] en [appellant 2] merken tot slot nog op dat de situatie als bedoeld in artikel 338 lid 2, laatste volzin, juncto artikel 153 lid 2 sub 2 zich niet voordoet, waarmee de enige weigeringsgrond is komen te vervallen. De beschikking van de rechtbank ligt klaar voor vernietiging, aldus [appellant 1] en [appellant 2].
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 18 december 2014 en ter zitting in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar artikel 332 lid 3 sub a Fw. In dit artikel is bepaald dat tot het aannemen van een akkoord wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering “verschenen” schuldeisers van erkende en voorlopig toegelaten vorderingen waaraan voorrang is verbonden (hierna de groep preferente crediteuren), welke tezamen tenminste de helft van het totale bedrag van hun vorderingen vertegenwoordigen.
3.7.2.
Uit de inhoud van de processtukken is het hof gebleken dat de belastingdienst zowel ten aanzien van [appellant 1] als [appellant 2] de enige preferente schuldeiser is.
Uit de inhoud van het proces-verbaal van de verificatievergadering van 30 oktober 2014 is het hof voorts gebleken dat de belastingdienst per mail zowel aan de bewindvoerder als de vereffenaar heeft bericht dat zij niet instemt met het aangeboden akkoord, dat noch de bewindvoerder noch de vereffenaar een formele volmacht van de belastingdienst heeft ontvangen om te stemmen en dat de belastingdienst niet ter zitting is verschenen.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat de rechter-commissaris ter gelegenheid van de verificatievergadering in strijd met de wettelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 332 lid 3 sub a Fw, heeft vastgesteld dat het akkoord is aangenomen.
Het hof overweegt in dat verband dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 332 lid 3 sub a Fw, aangezien de belastingdienst als enige preferente crediteur niet heeft ingestemd met het aangeboden akkoord, niet ter verificatievergadering is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van het haar toekomende stemrecht, hetgeen betekent dat in de groep preferente crediteuren van voorstemmen door de wettelijk vereiste meerderheid geen sprake is geweest, nu in die groep in het geheel niet is gestemd. Het hof deelt derhalve niet de visie van [appellant 1] en [appellant 2], als ter mondelinge behandeling door hun raadsman verwoord, dat indien in de groep preferente crediteuren niemand ter verificatievergadering, al dan niet via machtiging, verschijnt er dan geen instemming van en in die groep ten aanzien van de respectief aangeboden akkoorden zijdens [appellant 1] en [appellant 2] vereist zou zijn.
Het hof merkt daarbij overigens op dat voorafgaand aan de verificatievergadering reeds bekend was dat de belastingdienst niet aanwezig was, omdat de belastingdienst tegen het aangeboden akkoord was, hetgeen kennelijk voor haar reden is geweest niet ter verificatievergadering te verschijnen.
3.7.4.
Ingevolge artikel 338 lid 2 tweede zin Fw jo artikel 153 lid 3 Fw staat het het hof vrij ook ambtshalve de homologatie te weigeren. Daartoe is nu de wettelijke regels ten aanzien van het aannemen van een akkoord niet zijn nageleefd aanleiding.
3.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de beschikking, waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, L.Th.L.G. Pellis en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.