3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. a) [appellante] en [geïntimeerde] zijn onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd. Tussen hen loopt thans een echtscheidingsprocedure.
b) [appellante] en [geïntimeerde] zijn medevennoten van de VOF [VOF] (hierna: de vof), waarin zij tijdens hun relatie werkzaamheden verrichtten. Er is geen schriftelijke overeenkomst. De vof is (nog) niet door een der partijen opgezegd. De vof wordt thans feitelijk (voornamelijk) door [appellante] voortgezet.
c) Op 20 juni 2014 heeft [geïntimeerde] verlof gekregen tot het leggen van conservatoir deelgenotenbeslag op diverse activa van de vof.
d) Op 24 juni 2014 is dit beslag gelegd op onder meer zeven, zich onder [appellante] bevindende, paarden:
1. [paard 1] x [paard 1] (hierna: [paard 1] )
2. [paard 2]
3. [paard 3] x [paard 3] (hierna: [paard 3] )
4. [paard 4] (hierna: [paard 4] )
5. [paard 5] x [paard 5] (hierna: [paard 5] )
6. [paard 6] (hierna ( [paard 6] )
7. [paard 7] (hierna: [paard 7] ).
e) [appellante] heeft op enig moment hierna het paard [paard 6] verkocht en geleverd aan een derde.
f) Op 9 april 2015 heeft [geïntimeerde] verlof gekregen tot het leggen van conservatoir deelgenotenbeslag op de eigendomsbewijzen van alle paarden (met uitzondering van [paard 6] ). Dit verlof was door [geïntimeerde] gevraagd onder meer omdat, nu de deurwaarder ten tijde van de beslaglegging op de paarden de eigendomsbewijzen niet had ingenomen, Van [appellante] nog steeds “de gelegenheid had” de bij haar gestalde overige paarden te verkopen. De deurwaarder heeft op 13 april 2015 (vanwege een gebrek aan medewerking zijdens [appellante] ) tevergeefs getracht dit beslag te leggen.
g) Op 13 mei 2015 heeft [geïntimeerde] van de voorzieningenrechter verlof gevraagd en gekregen tot het aanstellen van een gerechtelijk bewaarder over de zes resterende paarden. [geïntimeerde] had daartoe gesteld dat [appellante] eerder ondanks het beslag zaken (waaronder het paard [paard 6] ) had verkocht en geleverd aan derden, dat zij nog steeds in het bezit was van de eigendomsbewijzen van de overige paarden die zij niet aan de deurwaarder had afgegeven en zij derhalve deze paarden ook ondanks het beslag zou kunnen verkopen.
h) Naar later is gebleken had [appellante] inmiddels ook het paard [paard 2] verkocht en geleverd aan een derde.
i. i) Op 20 mei 2013 zijn de paarden [paard 3] , [paard 4] , [paard 7] en [paard 5] (hierna: de vier paarden) in gerechtelijke bewaring genomen. Het paard [paard 1] is bij [appellante] gebleven en niet in bewaring gegeven.
Conform het voorstel in het verzoekschrift tot inbewaringgeving zijn [paard 3] , [paard 4] en [paard 7] vervolgens gestald bij [stalhouder 1] van Stal [stal] in [plaats 1] , en is [paard 5] gestald bij [stalhouder 2] in [plaats 2] .
j) Kort hierna bevonden de vier in bewaring gegeven paarden zich niet meer bij hun respectieve bewaarnemers.
k) Een handgeschreven nota, gesteld afkomstig van [geïntimeerde] luidt:
“25-05-2015
Verkocht aan Dhr. [koper]
[paard 3]
[paard 4]
[paard 5]
[paard 7]
Voor het bedrag van € vierduizend euro
€ 4000
Voldaan 25-05-05
(handtekening onleesbaar)”.
l) Blijkens een stortingsformulier heeft [geïntimeerde] op 28 mei 2015 € 4.000,00 op zijn rekening bij ING bank gestort.
m) Op 30 mei 2015 heeft [stalhouder 2] aangifte gedaan van bedreiging door [appellante] , die gepleegd zou zijn op 20 mei 2015.
n) Een ongedateerde, niet ondertekende, brief van [stalhouder 1] aan (de advocaat van) [appellante] – door deze op 1 juni 2015 ontvangen - luidt onder meer:
“(..) D.d. 20 mei zijn er bij ons paarden gebracht.
Omdat wij gelijk diezelfde avond werden geconfronteerd met een heel vervelend telefoontje en de volgend dag vervelende teksten op face-book en afgelopen zaterdag via de sms waren wij gelijk klaar met deze paarden. Wij hebben met hun problemen helemaal niets te maken en willen hier dan ook niet meer mee geconfronteerd worden.
Deze zijn dus ook afgelopen maandag verkocht en gelijk bij ons opgehaald. (..)”
o) Bij het thans beroepen vonnis in kort geding d.d. 4 juni 2015 is [geïntimeerde] (onder meer) veroordeeld tot het terugbrengen van de paarden naar de bewaarnemers.
p) Op 21 juli 2015 is [geïntimeerde] op vordering van [appellante] in (een ander) kort geding met nummer KG C/02/300804 KG ZA 15-365 veroordeeld om aan [appellante] schriftelijk kenbaar te maken de namen van de koper(s) van de vier bij hun bewaarders verdwenen paarden (en is [appellante] (onder meer) veroordeeld om mee te delen aan wie [paard 2] en [paard 6] verkocht waren). Daarnaast is [geïntimeerde] veroordeeld (kort gezegd) om toe te staan dat een veearts van [appellante] de paarden bij de bewaarders mag onderzoeken.
q) Op 23 juli 2015 zond [geïntimeerde] een e-mail aan zijn advocaat met als kop “
adresgegevens verkoop paarden” en als tekst:
“
Adresgegevens zijn:
[adres]
[plaats 3]”.
r) Een e-mail van [advocaat] , advocaat in [plaats 4] , België, d.d. 31 juli 2015 aan de advocaat van [appellante] luidt onder meer:
“
Ik richt u dit schrijven in mijn hoedanigheid van raadsman van de familie [familie] , wonende te [plaats 3] (België) aan de [adres] .
Mijn cliënten overhandigden mij uw schrijven gericht aan hun adres doch op naam van ene heer [koper] . Mijn cliënten kennen geen [koper] . Op voormeld adres van cliënten woont geen heer [koper] . Voorts kan ik u bevestigen dat mijn cliënten met geen der partijen vermeld in uw referte recentelijk handel in paarden gedaan hebben. (..)”.
3.2.1.[appellante] heeft op 27 mei 2015 in kort geding gevorderd
primair (i) veroordeling van [geïntimeerde] tot het terugbrengen van de paarden [paard 3] , [paard 4] , [paard 7] en [paard 5] primair naar de stoeterij van partijen, subsidiair naar de bewaarnemers en (ii) een verbod aan [geïntimeerde] om zonder toestemming van [appellante] derden handelingen aan de paarden te laten verrichten, alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag
subsidiair [geïntimeerde] te gelasten de naam/namen en adres(sen) van de koper(s) van de paarden kenbaar te maken op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.2.2.De voorzieningenrechter heeft de vordering (i primair) tot het terugbrengen van de paarden naar de stoeterij afgewezen, omdat de paarden onder beslag en inbewaringstelling vallen. [geïntimeerde] werd veroordeeld (i subsidiair) om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de vier paarden terug te brengen naar hun beide bewaarnemers of een van hen. Vordering ii werd toegewezen. De dwangsom voor beide vorderingen werd bepaald op € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00. Gelet hierop kwam de voorzieningenrechter niet toe aan de subsidiaire vordering met betrekking tot het bekend maken van naam/adres van de koper(s). De kosten van de procedure werden gecompenseerd, gelet op de relatie tussen partijen.