ECLI:NL:GHSHE:2015:476

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
F 200.160.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep gesloten uithuisplaatsing en overgangsrecht Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [appellant] is verleend. De beschikking van de rechtbank, gedateerd 22 oktober 2014, werd op 5 november 2014 op schrift gesteld. [appellant], die onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, heeft verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming als ongegrond af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 januari 2015, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van de Raad en de stichting aanwezig waren. De vader van [appellant] was niet ter zitting verschenen.

Het hof overweegt dat [appellant] sinds 5 augustus 2014 onder toezicht staat en in een gesloten jeugdhulpinstelling verblijft. De rechtbank had de ondertoezichtstelling verlengd en de machtiging tot gesloten plaatsing verleend tot het bereiken van de 17-jarige leeftijd van [appellant]. [appellant] betwist de noodzaak van de gesloten plaatsing en wijst op positieve ontwikkelingen in zijn gedrag. De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting onderbouwen echter de noodzaak van de gesloten plaatsing, gezien de gedragsproblemen van [appellant] en het ontbreken van een alternatief.

Het hof concludeert dat de machtiging tot gesloten plaatsing noodzakelijk is, gezien de problematiek van [appellant] en het risico op terugval in oud gedrag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van een zorgvuldige voorbereiding van de overgang naar een zorgboerderij wordt benadrukt. De beslissing van het hof is genomen op 12 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 februari 2015
Zaaknummer : F 200.160.293/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/286027 JE RK 14-1561
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans verblijvende in de accommodatie van gesloten jeugdhulp Almata te [vestigingsplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.P.A. van Beers,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder);
- de heer [de vader] (hierna: de vader);
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 oktober 2014, op schrift gesteld op 5 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2014, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: ten aanzien van de verlening van de machtiging tot gesloten plaatsing) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking alsnog het verzoek van de raad als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van [appellant] af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Van Beers.
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting];
- de moeder.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] [appellant] geboren.
De vader heeft [appellant] erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [appellant] uit.
3.2.
[appellant] staat sinds 5 augustus 2014 onder toezicht van de stichting. Sinds die datum verblijft hij met een machtiging in de accommodatie van gesloten jeugdhulp Almata te [plaats].
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [appellant] verlengd tot 5 augustus 2015 en machtiging verleend aan de stichting om [appellant] met ingang van 28 oktober 2014 tot uiterlijk [datum bereiken 17e levensjaar] 2015 uit huis te plaatsen in een accommodatie van gesloten jeugdhulp.
3.4.
[appellant] kan zich met de beslissing tot verlening van de machtiging tot gesloten plaatsing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is, zeker niet voor een periode van zes maanden. Ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2014 was het persoonlijkheidsonderzoek van [appellant] pas kort daarvoor gestart. Er was nog geen behandelplan opgesteld en er was nog geen duidelijkheid over het toekomstperspectief van [appellant]. Ook de gedragswetenschapper heeft overwogen dat, gelet op de positieve ontwikkelingen bij [appellant], de gesloten plaatsing niet langer diende te duren dan strikt noodzakelijk is. Een kortere periode van gesloten plaatsing geeft [appellant] meer perspectief.
Het gaat goed met [appellant] in de gesloten instelling. Eenmaal in de veertien dagen logeert hij bij de moeder. [appellant] reist dan zelfstandig.
[appellant] wil zo spoedig mogelijk op een zorgboerderij gaan wonen.
Het contact met de moeder eenmaal in de veertien dagen in het weekend verloopt goed.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat [appellant] momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt. Plaatsing op een zorgboerderij lijkt voor [appellant] een goed vervolgtraject. [appellant] moet wel nog werken aan zijn emotieregulatie. Op dit moment is er een wachtlijst voor plaatsing op de zorgboerderij. April 2015 is volgens de raad in beginsel een goed moment om in te stromen op de zorgboerderij.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de gronden voor een gesloten plaatsing zoals neergelegd in het rapport van de raad worden onderschreven. Het persoonlijkheidsonderzoek van [appellant] is pas gestart, nadat hij binnen Almata tot rust was gekomen. [appellant] is inmiddels onderzocht. Uit de rapportage van het onderzoek blijkt als diagnose dat [appellant] een reactieve hechtingsstoornis heeft. Hij heeft veel behoefte aan structuur en duidelijkheid. Er is geen sprake van een autismespectrumstoornis. Behoudens de diagnose worden door het nieuwe onderzoek de bevindingen van de gedragswetenschapper bevestigd. De medicatie van [appellant] is inmiddels aangepast.
Anders dan [appellant] heeft aangevoerd was er ten tijde van de zitting bij de rechtbank wel degelijk een behandelplan opgemaakt. De gezinsvoogd was al aan het inventariseren welke zorgboerderijen geschikt zouden zijn voor [appellant]. Er is inmiddels duidelijkheid over de vraag welke zorgboerderij [appellant] het meest passende aanbod kan doen. Binnenkort vindt er een intakegesprek op die zorgboerderij plaats. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof was er nog geen plaats vrij.
Er heeft een aantal incidenten plaatsgevonden op Almata. Sinds 15 november 2014 verblijft [appellant] op een nieuwe groep: ‘James Cook’. Hij is daar positief gestart. [appellant] moet nog oefenen met het omgaan met meer vrijheden. Ook dient hij nog verder te werken aan het reguleren van zijn emoties. [appellant] kan erg boos worden. Agressie is voor plaatsing op een zorgboerderij een contra-indicatie. [appellant] moet met name nog leren aanvoelen wanneer er boosheid bij hem opkomt.
Het is van belang dat het traject richting de zorgboerderij op een gedegen manier wordt uitgevoerd.
3.8.
De moeder heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. Het gaat momenteel goed met [appellant]. De moeder is wel bevreesd voor een terugval. De moeder vindt het van belang dat de plaatsing van [appellant] op een zorgboerderij op een zorgvuldige wijze wordt voorbereid.
De contacten met [appellant] in de tweewekelijkse weekenden verlopen goed. Er zijn wel eens woordenwisselingen, maar die lopen niet uit de hand.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet (Jw) geldt een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg, zo als geldende tot 1 januari 2015 (Wjz) dat is ingediend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt een machtiging als bedoeld in artikel 29b Wjz die is verleend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
3.9.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.4.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.6.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw, zij het dat – naar het hof ambtshalve bekend is – de stichting niet over de sedert 1 januari 2015 vereiste certificering, als bedoeld in de genoemde bepalingen, beschikt. Het ontbreken van deze certificering doet, gezien het bepaalde in artikel 10.7 lid 2 Jw, naar het oordeel van het hof echter niet af aan de (formele) geldigheid van de verstrekte machtiging reeds op grond van het feit dat de stichting al vóór de invoering van het vereiste van certificering als bevoegde instelling met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [appellant] was belast en in haar indicatiebesluit van 28 augustus 2014 had bepaald dat een voorziening op het gebied van gesloten jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Aan het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 5 Jw wordt geacht te zijn voldaan, gelet op het overgangsrecht.
3.9.7.
Het hof is voorts van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdhulp ten tijde van de bestreden beschikking was en ook thans nog is voldaan. Het hof overweegt daartoe dat uit de - in zoverre niet weersproken - stukken, in het bijzonder de verklaring van de gedragswetenschapper van 20 oktober 2014, blijkt dat er bij [appellant] sprake is van kind-eigenproblematiek die zich kenmerkt door forse gedragsproblemen (externaliserend en sociaal probleemgedrag) en een beperkt cognitief functioneren. Uit het recentelijk bij [appellant] afgenomen psychodiagnostisch onderzoek is als diagnose naar voren gekomen dat hij een reactieve hechtingsstoornis heeft. [appellant] heeft een egocentrisch perspectief en een beperkt vertrouwen in anderen. Hij komt gemakkelijk in conflict met anderen, waarbij er sprake is van emotieregulatieproblemen (verbale en fysieke agressie). Voorts bestaan er structurele gezagsproblemen met de moeder.
Diverse in de afgelopen jaren ingezette interventies, waaronder ook plaatsingen van [appellant] in open instellingen, hebben niet geleid tot blijvende resultaten in de zin van afname van problematisch gedrag.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof op goede gronden de machtiging tot plaatsing van [appellant] in een accommodatie van gesloten jeugdhulp verleend. Plaatsing in een meer open setting, zoals [appellant] destijds voorstond, was geen reëel alternatief.
3.9.8.
Gebleken is dat [appellant] zich positief ontwikkelt in Almata. Zijn probleemgedrag is minder geworden en zijn zelfzorg is verbeterd. [appellant] kan zich steeds beter voegen naar regels, afspraken en gezag. Hij doet ook zijn best om te veranderen.
Blijkens de stukken en de verklaring van de stichting ter zitting van het hof wordt er thans toegewerkt naar een plaatsing van [appellant] op een zorgboerderij. Zowel de moeder als [appellant] hebben ingestemd met dit traject. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof stond een kennismakingsgesprek van [appellant] op de zorgboerderij gepland.
Gelet op de problematische voorgeschiedenis, waarbij er sprake is geweest van een patroon van thuisplaatsingen, gevolgd door crisissituaties en hernieuwde uithuisplaatsingen, en ook gezien het traject van de stichting voor de plaatsing van [appellant] op de zorgboerderij, is het hof van oordeel dat de machtiging tot gesloten plaatsing op dit moment noodzakelijk is.
Het hof gaat hiermee voorbij aan het verzoek van [appellant] om de gesloten plaatsing nu al te beëindigen. Dit zou tot gevolg hebben dat de stichting het voor [appellant] ingezette traject niet op een zorgvuldige wijze kan afronden, waarbij het hof het risico op een terugval van [appellant] in zijn oude probleemgedrag te groot acht. [appellant] dient nog verder te werken aan de vaardigheden waarover hij moet beschikken om naar de zorgboerderij te kunnen doorstromen. Met name het reguleren van zijn boosheid behoeft nog aandacht. Bovendien was er ten tijde van de mondelinge behandeling nog geen plaats vrij voor [appellant] op de zorgboerderij.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 oktober 2014, op schrift gesteld op 5 november 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.A.R.M. van Leuven en
M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.