ECLI:NL:GHSHE:2015:4752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
HD 200.162.540_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van een kredietovereenkomst door een bank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Coöperatieve Rabobank [regio] U.A. naar aanleiding van de opzegging van een kredietovereenkomst. De appellant, die tevens bestuurder en aandeelhouder is van [appellant] Holding B.V., had borgtochten verstrekt voor verschillende vennootschappen die door Rabobank gefinancierd werden. Door financiële problemen bij de vennootschappen heeft Rabobank op 1 augustus 2012 de kredietovereenkomsten met onmiddellijke ingang opgezegd en terugbetaling geëist van de vorderingen. De rechtbank Limburg had in eerste aanleg de vorderingen van Rabobank toegewezen en die van [appellant] in reconventie afgewezen. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof oordeelt dat Rabobank niet onrechtmatig heeft gehandeld door de kredietfaciliteit op te zeggen, gezien de financiële situatie van de vennootschappen en het gebrek aan uitzicht op verbetering. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.162.540/01
arrest van 24 november 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.M. van den Boomen te Roermond,
tegen
Coöperatieve Rabobank [regio] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Rabobank,
advocaat: mr. J.P. Bakkers te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 november 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 september 2014, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en Rabobank als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/120950/HA ZA 13-49)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov 2.1-2.16 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enige andere feiten tussen partijen vast. In dit hoger beroep gaat het nog om het volgende.
a. a) [appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant] Holding B.V. (hierna: [appellant] Holding) en via deze vennootschap is (c.q. was) hij tevens bestuurder van vijf vennootschappen (hierna samen: de vennootschappen). [appellant] Holding is (was) voor 100% aandeelhouder van de vennootschappen. Een daarvan is [Grafimedia] Grafimedia Center B.V. (hierna: [Grafimedia] Grafimedia), waarin drie drukkerijen zijn ondergebracht.
b) [appellant] en de vennootschappen zijn gefinancierd door (de rechtsvoorgangster van) Rabobank. Door verschillende omstandigheden nam bij de vennootschappen de behoefte aan financiering in de loop der tijd toe. Rabobank verstrekte meerdere malen aanvullende financiering aan de vennootschappen en [appellant] heeft daarop, tot zekerheid van dat wat Rabobank (c.q. haar dochter De Lage Landen Financial Services B.V., hierna: DLL) van de vennootschappen te vorderen had, diverse (bank)borgtochtovereenkomsten met Rabobank (en DLL) gesloten.
c) De laatste overeenkomst van borgtocht is gesloten op 26 augustus 2011. [Grafimedia] Grafimedia dreigde haar kredietlimiet te overschrijden en een aanvullende financiering van
€ 200.000,- werd verstrekt tegen afgifte van een (bank)borgtocht door [appellant] van
€ 250.000,- .
d) [appellant] heeft (voor zover thans nog lopend c.q. inroepbaar) aan Rabobank (en/of DLL) borgtochten verstrekt op 26 augustus 2008 tot een maximum van € 500.000,00 waarvan de verplichting op 1 augustus 2012 € 222.843,00 bedroeg, op 24 november 2008 tot een maximum van € 270.000,00, op 22 december 2009 tot een maximum van € 230.000,00 en de reeds genoemde borgtocht van 26 augustus 2011.
e) Op grond van de op de financieringsovereenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden, kan Rabobank de kredietfaciliteit met onmiddellijke ingang opeisen indien aan in die overeenkomsten genoemde voorwaarden is voldaan.
f) Vanwege de omvang van de financieringen van de vennootschappen heeft Rabobank deze post in november 2009 aangemeld bij Rabobank Nederland (Afdeling Bijzonder Beheer / Begeleiding Bijzondere Financieringen). Rabobank Nederland heeft zich vanaf dat moment met de vennootschappen beziggehouden. Wanneer in dit arrest wordt gesproken over Rabobank wordt daarmee ook Rabobank Nederland bedoeld.
g) [appellant] is in februari 2012 in (nader) overleg getreden met de Limburgse investerings- en ontwikkelingsmaatschappij (hierna: LIOF) om in combinatie met een strategische partner in de vennootschappen te participeren, om de vermogenspositie daarvan te verbeteren. De voorgestelde strategische partner, drukkerij [drukkerij] , haakte in mei 2012 af.
h) In verband met een liquiditeitstekort heeft Rabobank op 23 maart 2012 ingestemd met een tijdelijke verhoging van de rekening-courant faciliteit tot en met 30 juni 2012 met een bedrag van € 400.000,00 (tot een totaalbedrag van € 1.750.000,00). In dit verband schreef Rabobank aan [appellant] :

Het doel van deze tijdelijke financiering is een bijdrage te leveren in de noodzakelijke liquiditeit voor de periode tot 1 juli 2012 om tot een afronding te komen van een gedeeltelijke aandelenverkoop en kapitaalstorting in[ [appellant] Holding en [Grafimedia] Grafimedia]
door[LIOF]
in combinatie met Drukkerij [drukkerij] , danwel in combinatie met een derde (..)
Additionele Voorwaarden
1. Alle huidige en toekomstige betalingsregelingen e.d. moeten passen binnen de bancaire limiet van EUR 1.750.000,- tot 1 juli 2012
4
. Rabobank behoudt zich het recht voor om het tijdelijk extra krediet in te trekken indien, (..), blijkt dat participatie (..) geen doorgang gaat vinden, danwel indien blijkt dat geen uitzicht is dat participatie en kapitaalsinbreng voor 1 juli 2012 zal worden gerealiseerd.”
i. i) [appellant] , bijgestaan door zijn adviseur [adviseur appellant] , heeft na het afhaken door [drukkerij] de reeds begonnen, maar tijdelijk opgeschorte, gesprekken met collega-drukker [collega-drukker] (hierna: [collega-drukker] ) hervat teneinde te bezien of [collega-drukker] , al dan niet met LIOF, zou willen participeren in de vennootschappen en/of zou kunnen bijdragen aan een omzetverbetering van de vennootschappen. Op 11 mei 2012 is de participatie en samenwerking met [collega-drukker] door [appellant] besproken met Rabobank, waarvan aanwezig was [accountmanager Rabobank NL] , accountmanager bij Rabobank Nederland (hierna: [accountmanager Rabobank NL] ). In het van de zijde van [appellant] opgestelde gespreksverslag (prod. 24 cvr in conv.) valt te lezen:
“ [accountmanager Rabobank NL] [ [accountmanager Rabobank NL] , hof]
geeft aan dat deze derde partij[ [collega-drukker] , hof]
de ideale partij is en adviseert om deze deal indien mogelijk altijd te doen. (..) Tijdslijn is dat [Grafimedia] uiterlijk tot 1 juli de tijd heeft voor een concrete deal met deze partij (er dient dan werkelijk een ondertekend contract te zijn waarin staat dat een partij participeert/ingebracht wordt in [Grafimedia] . (..) eerst als er concreet iets op papier staat (met handtekeningen) kun je bij de bank iets vragen.”
j) In aanvulling hierop schreef [accountmanager Rabobank NL] op 5 juni 2012 aan [appellant] (prod. 25 cvr in conv.):

We hebben gesproken over de voortgang van de diverse samenwerkingstrajecten die moeten leiden tot extra omzet in [Grafimedia] .Het baart de bank ernstige zorgen dat, zoals het nu lijkt, er te weinig voortgang zit in het proces. We adviseren u om haast te maken met het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met partijen, die bijdragen aan omzetvergroting binnen [Grafimedia] .
Voor de volledigheid herhaal ik maar wat wij ook genoemd hebben tijdens onze bespreking van 11 mei jl. De bank wil enkel nog nadenken om wat te doen als er handtekeningen staan onder samenwerkingsovereenkomsten. (..)
k) [adviseur appellant] heeft op 3 juli 2012 een stuk (prod. 1 cva in conv.) opgesteld voor [appellant] ten behoeve van een bespreking met [collega-drukker] op 4 juli 2012. Hierin staat:

1. Inleiding
Op 14 februari jl. heeft een oriënterende bespreking plaatsgevonden met [collega-drukker] met als doel te onderzoeken of er bereidheid is te participeren (..) Op 23 april is opnieuw contact opgenomen. Daarop heeft op 2 mei een vervolgoverleg plaatsgevonden. Tijdens dat overleg is afgesproken de hoofdlijnen voor de transactie te laten uitwerken door de adviseurs. (..) Op 24 juni is het informatiememorandum compleet gemaakt en verzonden.
Het informatiememorandum van [collega-drukker] is nog niet ontvangen. Hiervoor vindt op 4 juli een vervolgoverleg plaats. (..)
6. Conclusie en advies
Op basis van globale informatie waarover nu de beschikking is kan geen betrouwbaar beeld worden verkregen.
Verder is er geen indicatie van de omzet en samenstelling die uit de recente overname voortkomt.
Wel kan vastgesteld worden dat samenvoeging van de productie tot synergie leidt. (..) Dit zou enige tijd met zich mee kunnen brengen om dit te realiseren.”
l) Op 4 juli 2012 heeft de geplande bespreking plaatsgevonden. [adviseur appellant] heeft daarvan een verslag opgesteld voor [appellant] (prod. 2 cva in conv.). Hierin staat onder meer:

1. Inleiding
(..)
Doelstelling van [collega-drukker] is te toetsen of de participatie en de samenwerking hierbinnen past in zijn eigen toekomstplan.
(..)
5. Afspraken en conclusies
Na het gesprek is de conclusie dat er een basis is om het proces voort te zetten.
[collega-drukker] wil duidelijkheid over financiering. [adviseur collega-drukker] / [adviseur appellant] zullen daartoe met Rabobank gesprek vragen.
(..)
Door [collega-drukker] wordt binnen 2 weken de exploitatieopzet aangeleverd.
Daarna zullen [adviseur appellant] / [adviseur collega-drukker] de opzet verder uitwerken voor een vervolgoverleg.”
m) Begin juli 2012 heeft ING Lease verklaard dat zij niet instemde met een uitstel van de huurverplichtingen door [Grafimedia] Grafimedia. De huurachterstand bedroeg op dat moment
€ 75.000,00.
n) Op 4 juli 2012 heeft de Belastingdienst bodembeslag gelegd onder [Grafimedia] Grafimedia. De openbare verkoop zou plaatsvinden op 15 augustus 2012.
o) Bij brief van 17 juli 2012 (prod. 4A cva in conv.) heeft [adviseur appellant] over de participatiebesprekingen met [collega-drukker] het volgende aan Rabobank laten weten:
“(..)
Tijdens een overleg op 4 juli zijn principeafspraken gemaakt over de uitvoering van specifieke efficiencymaatregelen en managementtaken. Op 17 juli zou de financiële opzet van beide bedrijven worden voorbereid. Tijdens dat overleg heb ik [adviseur collega-drukker] , adviseur van [collega-drukker] , moeten informeren over het besluit van de bank geen betalingen meer uit te voeren. Inmiddels heeft [adviseur collega-drukker] mij bericht dat de situatie met de bank voor [collega-drukker] aanleiding is om de besprekingen stop te zetten en geheel af te zien van de participatie en samenwerking.”
De besprekingen met [collega-drukker] tot het stopzetten daarvan zoals genoemd in deze brief worden door partijen in de stukken aangeduid als ‘ [collega-drukker] I’.
p) Op 20 juli 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [collega-drukker] en Rabobank (en DLL) met betrekking tot de overname van de ondernemingen van [appellant] door [collega-drukker] . Rabobank heeft [collega-drukker] in de gelegenheid gesteld om een overnameplan in te dienen. Dit plan is op 25 juli 2012 door [adviseur collega-drukker] , de adviseur van [collega-drukker] , aan Rabobank gezonden.
Naar aanleiding daarvan berichtte Rabobank op 26 juli 2012 aan [adviseur collega-drukker] (prod. 9 dagv.):

Op basis van uw schrijven moeten we concluderen dat de door u in het gesprek[van 20 juli 2012, hof]
aangegeven uitgangspunten in zijn geheel niet gerealiseerd (kunnen) worden. (..) In afwachting van uw reactie worden er geen betalingen meer uitgevoerd en zal de Rabobank zich beraden (..)
q) Op 30 juli 2012 heeft Rabobank het door [collega-drukker] ingediende overnameplan van de hand gewezen. Bij e-mailbericht van 31 juli 2012 schreef Rabobank hierover aan [adviseur collega-drukker] (prod. 11 dagv):

Tot onze grote verbazing ontvingen wij een plan dat op alle punten afweek van hetgeen wij bespraken. Dit hebben wij ook aan u bericht.
Daarop ontvingen wij weer een aangepast plan, welke meer in lijn is met hetgeen wij bespraken, maar (i) niet het bij de bank vereiste vertrouwen schept, (ii) niet volledig aan de overeengekomen uitgangspunten voldoen, en (iii) voor de bank gelet op de onzekerheden niet werkbaar is. (..) Kortom, wij zien op basis van de (wisselende) informatie die wij tot op heden hebben ontvangen geen aanleiding om verder met u in overleg te treden (..)”.
De besprekingen met [collega-drukker] vanaf 20 juli 2012 worden door partijen in de stukken aangeduid als ‘ [collega-drukker] II’.
r) Bij brief van 1 augustus 2012 heeft Rabobank de financiering van de vennootschappen met onmiddellijke ingang opgezegd en terugbetaling geëist van de vorderingen van Rabobank op uiterlijk 14 augustus 2012. Uit bedoelde brief blijkt dat de totale vordering op dat moment € 4.553.295,24 bedroeg.
De redenen voor opzegging zijn door Rabobank in de brief van 1 augustus 2012, voor zover thans van belang, als volgt uiteengezet:

Uw onderneming bevindt zich al geruime tijd in financiële problemen. Doordat gedurende een aantal jaren forse verliezen zijn geleden is er inmiddels sprake van een aanzienlijk negatief eigen vermogen. De financiële verplichtingen aan de bank alsook andere crediteuren kunnen niet meer worden nagekomen terwijl evenmin sprake is van enig uitzicht op voldoende verbetering binnen afzienbare tijd. De situatie is zelfs verslechterd nu de Belastingdienst (bodem)beslag heeft gelegd op (aan de bank verpande) activa van [Grafimedia] Grafimedia. Maatregelen om het tij te keren hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Op uw verzoek hebben wij nog met verschillende partijen - waaronder de heer [collega-drukker] - gesproken om een gehele of gedeeltelijke overname van [Grafimedia] Grafimedia te inventariseren en, zo mogelijk, te bewerkstelligen. Helaas heeft ook dit niet tot de beoogde overname geleid. (…)
Gelet op het bovenstaande, het feit dat [Grafimedia] Grafimedia niet langer in staat is aan haar verplichtingen jegens de bank (en andere crediteuren) te voldoen, de Belastingdienst (bodem)beslag heeft gelegd op (aan de bank verpande) activa van [Grafimedia] Grafimedia en het feit dat verstrekking c.q. inbreng van additioneel risicodragend vermogen door derden niet langer als opportuun wordt beschouwd, ziet de bank geen andere mogelijkheid dan de aan [Grafimedia] Grafimedia verstrekte financieringen met onmiddellijke ingang op te eisen.”
s) Vervolgens heeft [appellant] op 8 augustus 2012 het faillissement aangevraagd van drie van de vennootschappen, waaronder [Grafimedia] Grafimedia. Diezelfde dag is het faillissement van genoemde vennootschappen uitgesproken en is mr. J.D.E. van den Heuvel tot curator benoemd.
t) Op 21 augustus 2012 heeft Rabobank aan [appellant] aangekondigd dat zij hem voor het volledige bedrag waarvoor hij zich borg heeft gesteld, zal gaan aanspreken.
3.2.1.
Rabobank heeft [appellant] als borg in rechte aangesproken en in conventie gevorderd, kort gezegd, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 972.843,00, vermeerderd met rente en kosten, waaronder beslag- en nakosten.
In reconventie vorderde [appellant] , onder meer en samengevat, een verklaring voor recht primair dat de overeenkomsten van borgtocht wegens door [appellant] genoemde wilsgebreken zijn vernietigd, subsidiair dat het Rabobank niet vrijstaat om [appellant] als borg voor het volledige door Rabobank gevorderde bedrag aan te spreken, en meer subsidiair dat de borgstellingen moeten worden verminderd met € 881.000,00, dat beperkingen dienen te worden opgelegd ten aanzien van de wijze van uitwinning van de eigendommen van [appellant] en dat Rabobank € 50.000,00 aan immateriële schadevergoeding dient te betalen, alles met veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
3.2.2.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen. Zij was van oordeel dat geen sprake was van enig wilsgebrek bij [appellant] . Voorts overwoog zij, voor zover in hoger beroep van belang, dat Rabobank met de stopzetting van de kredietfaciliteit van de vennootschappen niet heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht (r.o. 4.10) en dat de gronden voor opzegging voldoende gemotiveerd uiteengezet zijn en niet kunnen leiden tot het oordeel dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met de op haar als bank rustende zorgplicht, zodat de opzegging rechtmatig was (r.o. 4.17).
3.3.1.
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven gesteld dat hij het geschil in volle omvang aan het hof heeft voorgelegd. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld.
3.3.2
Zo constateert het hof dat geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] in reconventie en de beslissingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd en evenmin tegen het onbesproken laten van stellingen die [appellant] ten grondslag had gelegd aan zijn reconventionele vorderingen. Evenmin zijn grieven gericht tegen de oordelen van de rechtbank dat Rabobank aanvullende zekerheden mocht verlangen, dat geen grond bestaat voor het oordeel dat Rabobank onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant] bij de uitwinning en dat de overeenkomst van borgtocht van 26 augustus 2011 niet disproportioneel was. Deze beslissingen van de rechtbank zijn daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.3.3.
Ter gelegenheid van het pleidooi bij dit hof heeft (de advocaat van) [appellant] voorts desgevraagd expliciet gesteld dat hij in het kader van de door hem geformuleerde grieven slechts het “torpederen” door Rabobank van het plan [collega-drukker] I – en niet het plan [collega-drukker] II - aan het hof wenst voor te leggen. Het plan [collega-drukker] II is in de memorie van grieven vooral als achtergrond vermeld, aldus [appellant] .
3.4.
Bij pleidooi heeft Rabobank zich beroepen op art. 3 lid 1 aanhef en onder b van de Algemene Bankvoorwaarden. Dit is te laat. Op grond van de “in beginsel strakke twee-conclusieregel” geldt dat in het eerste processtuk dat partijen in hoger beroep mogen nemen niet alleen alle grieven moeten worden aangevoerd, maar daarin (onder meer) ook een in hoger beroep nieuw aan te voeren verweer moet worden opgenomen en nieuwe feiten moeten worden gesteld. Dit is anders in geval van ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, wanneer strijd zou ontstaan met de regels van goede procesorde, of indien de bijzondere aard van de procedure daarin in de weg staat. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een van die uitzonderingen, terwijl evenmin blijkt van ondubbelzinnige toestemming van [appellant] . Integendeel, bij pleidooi heeft [appellant] expliciet bezwaar gemaakt tegen het betrekken van genoemd artikel in het partijdebat.
3.5.1.
Het hof zal thans de grieven gezamenlijk, en in het licht van de in r.o. 3.3.3. aangegeven beperkte omvang daarvan, bespreken. Daarbij stelt het hof voorop dat tussen partijen vaststaat dat het hier gaat om zakelijke borgtochten, dat Rabobank opeisbare vorderingen had op de vennootschappen, dat zij die vorderingen heeft opgeëist doch dat de vennootschappen daaraan niet konden voldoen, dat het tijdelijke krediet bijna geheel was opgesoupeerd en dat de vennootschappen zelf geen bezwaar hebben gemaakt tegen de opzegging van het krediet per 1 augustus 2012 en het niet-continueren van de tijdelijke overbrugging na 30 juni 2012.
3.5.2.
Door [appellant] , als aangesproken borg, worden aan Rabobank als concrete verwijten genoemd dat Rabobank de termijn van de tijdelijke financiering niet heeft verlengd na 30 juni 2012, dat zij na die datum (althans na 4 juli 2012) bijna geen betalingen meer uitvoerde ten laste van de vennootschappen (alleen nog voor het bestellen van papier), en, meer algemeen, dat Rabobank het plan [collega-drukker] I heeft getorpedeerd door niet “door te blijven financieren”. Door die handelwijze van Rabobank, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellant] , hadden de vennootschappen – en in het bijzonder de werkmaatschappij [Grafimedia] Grafimedia – geen toekomst meer, terwijl een reorganisatie samen met [collega-drukker] kansrijk was en zou hebben geleid tot een levensvatbare onderneming. In dit verband heeft [appellant] erop gewezen dat de omzet van [Grafimedia] Grafimedia in 2010 en 2011 ten opzichte van de daaraan voorafgaande jaren is gestegen en dat [Grafimedia] Grafimedia, gerelateerd aan andere bedrijven in dezelfde branche, goed presteerde. Door de financiering na 30 juni 2012 niet te verlengen en de kredieten “te bevriezen” heeft Rabobank in de gegeven omstandigheden onvoldoende rekening gehouden met het belang van [appellant] , zo stelt [appellant] . Daarom is het in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat Rabobank thans [appellant] uit de door hem afgegeven borgtochten aanspreekt, aldus [appellant] .
[appellant] adstrueert deze verwijten onder meer met stellingen die zien op door hem veronderstelde niet-zakelijke motieven die bij Rabobank zouden hebben voorgezeten om te handelen zoals zij deed. Deze motieven waren volgens [appellant] gegrond in een voor Rabobank niet goed verlopen (mede door [appellant] veroorzaakt) dispuut dat Rabobank (c.q. DLL) met de fiscus heeft gehad over het omzetten van financial lease in operational lease en in een verschil van mening tussen Rabobank en [appellant] over een btw-aangifte door [appellant] .
3.6.1.
Het hof overweegt dat het extra krediet dat op 23 maart 2012 aan [appellant] was verstrekt, slechts voor een bepaalde periode was gegeven. Met het verstrijken daarvan kwam aan die kredietfaciliteit een eind, zij behoefde niet te worden opgezegd.
Rabobank heeft bij het verstrekken van het extra krediet ook expliciet aan [appellant] meegedeeld dat de extra financiering maar tijdelijk was en dat deze was gegeven met het doel om vóór 1 juli 2012 een participatie of overname te realiseren. Uit de brief van Rabobank van 23 maart 2012 blijkt ook dat de tijdelijke extra financiering (€ 400.000,00) moest worden terugbetaald uit die participatie/overname. Op 11 mei en nogmaals op 5 juni 2012 heeft Rabobank naar het oordeel van het hof voorts voldoende duidelijk gemaakt dat, wilde de Rabobank de vennootschappen na 1 juli 2012 nog financieel tegemoet komen, op die datum een compleet plan (“
met handtekeningen”) voor moest liggen. Dat plan was er niet op 1 juli 2012. Gesteld noch gebleken is voorts dat [appellant] vóór het verstrijken van de termijn op 1 juli 2012 aan Rabobank concreet heeft aangegeven hoeveel tijd hij nog nodig had en daarvoor nog voor een bepaalde tijd om uitstel heeft gevraagd.
Daarmee is gegeven dat het extra krediet per 1 juli 2012 opeisbaar was en dat Rabobank dat naar het oordeel van het hof in beginsel ook mocht opeisen. Overigens blijkt nergens uit dat Rabobank dit extra krediet op 1 juli 2012 heeft opgeëist, dat heeft zij eerst gedaan op 1 augustus 2012, toen zij alle kredietovereenkomsten met de vennootschap heeft opgezegd. Op 1 juli 2012 heeft Rabobank slechts de extra financiering stopgezet en niet verder uitgebreid.
3.6.2.
Een plan was er evenmin op 4 juli 2012. Naar het oordeel van het hof blijkt namelijk nergens uit, anders dan [appellant] stelt, dat het plan [collega-drukker] I toen al enige concrete vorm had aangenomen. Over de vennootschap(pen) van [collega-drukker] waren op 3 juli 2012 bij [appellant] nog niet veel details bekend (“
Het informatiememorandum van [collega-drukker] is nog niet ontvangen”) en de enige conclusie die [appellant] ’ eigen adviseur [adviseur appellant] op 3 juli 2012 kon trekken was dat “
vastgesteld[kan]
worden dat samenvoeging van de productie tot synergie leidt.”.Hieraan werd echter direct toegevoegd:
“ Dit zou enige tijd met zich mee kunnen brengen om dit te realiseren.” Op 4 juli 2012 was het doel van de bespreking voor [collega-drukker] om “
te toetsen of de participatie en de samenwerking hierbinnen past in zijn eigen toekomstplan”.De conclusie van [collega-drukker] en [appellant] na de bespreking was “
dat er een basis is om het proces voort te zetten.”. [collega-drukker] zou binnen twee weken een exploitatieopzet aanleveren, die vervolgens van de zijde van [appellant] verder zou worden uitgewerkt, zo blijkt uit het door [adviseur appellant] opgestelde verslag van de bespreking. Gesteld noch gebleken is dat genoemd exploitatieoverzicht door [collega-drukker] is opgesteld (integendeel, tijdens de bespreking die gepland was voor het doornemen van de exploitatieopzet van [collega-drukker] , op 17 juli 2012, liet [collega-drukker] weten niet verder met [appellant] in zee te willen gaan), althans een exploitatieopzet is niet in deze procedure overgelegd, noch is dat aangeboden.
Het hof neemt derhalve aan dat de stand van zaken rondom [collega-drukker] I niet verder is geformaliseerd dan zij op 4 juli 2012 was. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende duidelijk geworden dat er een (meer of minder) voldragen plan [collega-drukker] I was: de gesprekken met [collega-drukker] waren ook tot 17 juli 2012 nog maar in een oriënterend stadium (zoals [appellant] zelf ook heeft gesteld).
3.6.3.
Op 4 juli 2012 was de situatie voor de vennootschappen ingrijpend gewijzigd ten opzichte van 1 juli 2012. ING bleek (toch) niet akkoord te gaan met verder uitstel van huurbetalingen en de fiscus legde bodembeslag onder (in ieder geval) [Grafimedia] Grafimedia (de belangrijkste werkmaatschappij van de vennootschappen), met een aankondiging voor een executie op 15 augustus 2012. Uit de stellingen van partijen blijkt dat tussen 4 en 17 juli 2012 nog wel telefonisch onderhoud tussen [appellant] en Rabobank heeft plaatsgevonden, maar stukken hieromtrent zijn niet overgelegd. Wel is onbetwist dat Rabobank na 4 juli 2012 eerst nog maar zeer sporadisch en uiteindelijk helemaal geen betalingen ten laste van de vennootschappen meer heeft verricht.
3.6.4.
Naar het oordeel van het hof kon van Rabobank, gegeven de voortdurende verlieslatendheid van de onderneming van [Grafimedia] Grafimedia en de reeds door Rabobank verstrekte kredieten, onder de omstandigheden zoals geschetst , waarbij van belang is dat Rabobank een duidelijke einddatum had gesteld, waarvóór de participatie/overnameplannen definitief moesten zijn terwijl op die datum (en ook niet kort daarna, ter gelegenheid van de aangekondigde bespreking met [collega-drukker] ) evenwel nog geen enkel vooruitzicht was op een concreet plan, niet gevergd worden dat zij de - opeisbare - extra kredietfaciliteit nog langer continueerde en evenmin dat zij nog extra krediet verschafte. Dat geldt ook indien Rabobank, zoals [appellant] heeft gesteld, wist dat [collega-drukker] de onderhandelingen zou beëindigen indien Rabobank de extra kredietfaciliteit zou stopzetten. Het bewijsaanbod van [appellant] terzake die wetenschap is derhalve niet terzake dienend, zodat voor bewijslevering geen plaats is.
3.6.5.
Indien [appellant] de opzegging van de kredietovereenkomsten op 1 augustus 2012 toch wel aan het oordeel van het hof had willen voorleggen, heeft daarvan te gelden dat het hof het oordeel van de rechtbank (ook) op dit punt deelt. De vennootschappen leden al jaren verlies en waren reeds ondergebracht bij Bijzonder Beheer, er was geen uitzicht op verbetering, andere crediteuren gingen opspelen en het krediet was geheel opgesoupeerd. Onder deze omstandigheden kan niet van Rabobank gevergd worden dat zij haar rechten niet mocht inroepen.
3.6.6.
De stelling van [appellant] dat op de achtergrond bij Rabobank andere motieven een rol hebben gespeeld, maakt, zelfs als dat juist zou zijn, nog niet dat Rabobank in de gegeven omstandigheden onredelijk of onrechtmatig heeft gehandeld door niet verder te willen financieren (en door de kredietovereenkomsten op te zeggen).
3.6.7.
Ervan uitgaande dat Rabobank ook bij de opzegging van de kredietovereenkomsten ook rekening diende te houden met de belangen van [appellant] , zijn er onder deze omstandigheden in de handelwijze van Rabobank ook geen redenen aan te wijzen waarom zij [appellant] als borg niet zou mogen aanspreken op zijn verplichtingen uit de door hem ten behoeve van de vennootschappen gestelde borgtochten. Wat door [appellant] hieromtrent feitelijk is gesteld, is onvoldoende om zijn vorderingen te kunnen dragen. Datgene wat door hem voorts nog te bewijzen is aangeboden, is in het licht van het hiervoor overwogene niet relevant.
3.7.
De slotconclusie is dat de grieven falen en het vonnis in conventie, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in art. 6:82 lid 1 BW, zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak toewijzen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van der rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 september 2014, in conventie gewezen tussen [appellant] en Rabobank, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 5.114,00 aan verschotten en € 11.685,00 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, L.W. Louwerse en A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 november 2015.
griffier rolraadsheer