ECLI:NL:GHSHE:2015:4748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
HD 200.159.568_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over betalingsverplichting en brengschuld in het civiele recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen [metals] Metals v.o.f. en Papierhandel [papierhandel] B.V. over een betalingsverplichting. [metals] had in de periode van 31 maart 2014 tot en met 30 april 2014 oud ijzer en schroot verkocht aan [papierhandel], die vier inkoopfacturen ter waarde van € 25.060,40 had verstrekt. [metals] ontving echter geen betaling en stelde dat [papierhandel] niet betwistte dat het bedrag verschuldigd was, maar dat betaling per kas op het bedrijfsadres van [papierhandel] diende plaats te vinden. [metals] wenste echter betaling per bankoverschrijving en had dit schriftelijk aan [papierhandel] kenbaar gemaakt, maar zonder resultaat.

In eerste aanleg had de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van [metals] afgewezen, met de overweging dat [metals] geen rechtens te respecteren belang had bij haar vordering, omdat [papierhandel] bereid was om contant te betalen. [metals] ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de verschuldigdheid van de hoofdsom niet was betwist en dat contante betaling op het bedrijfsadres van [papierhandel] niet acceptabel was. Het hof oordeelde dat de betaling diende te geschieden aan de woonplaats van de schuldeiser, en dat [metals] het recht had om een andere plaats voor betaling aan te wijzen, zoals een bankoverschrijving.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat [papierhandel] verplicht was om het bedrag van € 25.060,40 per bankoverschrijving aan [metals] te voldoen. Tevens werd [papierhandel] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of naders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.568/01
arrest van 24 november 2015
in de zaak van
[metals] Metals v.o.f.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. L.M. Dressel te Best,
tegen:
Papierhandel [papierhandel] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2014 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis van 15 oktober 2014 tussen appellante – [metals] - als eiseres en geïntimeerde – [papierhandel] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/283936/HA ZA 14-698)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 november 2014;
- het op 18 november 2014 tegen [papierhandel] verleende verstek;
- de memorie van grieven van [metals] van 27 januari 2015 met een
productie.
[metals] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [metals] heeft in de periode van 31 maart 2014 tot en met 30 april 2014 oud ijzer, schroot e.d. verkocht. In verband daarmee heeft [papierhandel] aan [metals] vier inkoopfacturen verstrekt ten bedrage van in totaal € 25.060,40. [metals] heeft tot op heden geen betaling ontvangen. Volgens [metals] betwist [papierhandel] niet dat zij dit bedrag aan haar verschuldigd is, maar stelt zij zich op het standpunt dat betaling per kas bij [papierhandel] dient plaats te vinden. [metals] wenst evenwel betaling per bankoverschrijving. [metals] heeft dit zelf en via haar advocaat schriftelijk aan [papierhandel] kenbaar gemaakt, maar dit heeft niet tot betaling geleid.
4.2
Op grond hiervan vorderde [metals] in eerste aanleg veroordeling van [papierhandel] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen:
het bedrag van € 25.060,40 in hoofdsom;
de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119a BW over het sub a gevorderde bedrag
vanaf de respectievelijke data van verzuim, althans subsidiair vanaf enige door de rechtbank in goede justítie te bepalen datum, althans meer subsidiair vanaf de dag dezer dagvaardíng, tot aan de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 1.025,60 wegens buitengerechtelijke kosten van incasso;
met veroordeling van [papierhandel] in de proceskosten.
[papierhandel] is in eerste aanleg niet verschenen; tegen haar is verstek verleend.
4.3
Bij vonnis van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank deze vorderingen afgewezen op de grond dat [metals] daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft. De rechtbank overweegt hiertoe dat [papierhandel] kennelijk bereid is om de hoofdsom contant aan [metals] te betalen en dat niet is gebleken dat partijen een bepaalde afspraak over de wijze van betalen hebben gemaakt. Een grondslag voor de door [metals] gewenste betaling door middel van een bankoverschrijving ontbreekt daarom naar het oordeel van de rechtbank, die daaraan toevoegt dat dit in het petitum ook niet (uitdrukkelijk) wordt gevorderd.
4.4
Grief 1 betreft het oordeel van de rechtbank dat [metals] geen belang heeft bij haar vordering en grief 2 betreft de afwijzing daarvan. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5
In hoger beroep heeft [metals] onder meer aangevoerd dat de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom niet is betwist en dat er voor haar geen reden is om contante betaling op het bedrijfsadres van [papierhandel] te accepteren. Volgens [metals] betreft de verplichting tot betaling een brengschuld en geen haalschuld; zij heeft overeenkomstig artikel 6:116 lid 2 BW betaling op haar bankrekening aangewezen. [papierhandel] heeft een en ander niet bestreden.
4.6
Het hof overweegt hierover het volgende. Met betrekking tot verbintenissen tot betaling van een geldsom bepaalt artikel 6:116 lid 1 BW dat de betaling moet worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling. Lid 2 geeft de schuldeiser de bevoegdheid een andere plaats aan te wijzen, waaronder begrepen dient te worden de betaling door middel van een bankoverschrijving. Uit de correspondentie die [metals] in eerste aanleg heeft overgelegd blijkt dat zij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Uit die correspondentie blijkt eveneens dat [papierhandel] zich op het standpunt stelde dat contante betaling op haar eigen bedrijfsadres gebruikelijk was, maar door [metals] is betwist dat dit steeds het geval was. Wat daar ook van zij, gesteld noch gebleken is dat partijen met betrekking tot de onderhavige inkoopfacturen contante betaling op het bedrijfsadres van [papierhandel] hebben afgesproken, terwijl daarvan op de facturen zelf ook geen melding is gemaakt. Dit brengt mee dat [papierhandel] gehouden was het bedrag van € 25.060,40 door middel van een bankoverschrijving aan [metals] te voldoen. Dat heeft [papierhandel] nagelaten, terwijl evenmin is gebleken dat zij het bedrag inmiddels in contanten op het bedrijfsadres van [metals] heeft voldaan. Dit betekent dat het bedrag nog steeds openstaat en dat [papierhandel] niet aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Gelet op de aanwijzing voor de betaling dient deze te geschieden door middel van een bankoverschrijving. Dat dit niet uitdrukkelijk in het petitum is opgenomen betekent niet dat een andere betalingswijze zou zijn beoogd.
4.7
De betalingstermijn is volgens [metals] dertig dagen na factuurdatum, hetgeen door [papierhandel] niet is bestreden, zodat [papierhandel] de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd is vanaf de door [metals] in haar dagvaarding in eerste aanleg vermelde vervaldata van de vier facturen.
4.8
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt dat niet is gebleken dat deze niet in overeenstemming zijn met de sinds 1 juli 2012 daarvoor geldende regels.
4.9
Een en ander leidt tot de conclusie dat de grieven van [metals] slagen. De vordering van [metals] komt het hof op grond van het vorenstaande niet ongegrond of onrechtmatig toe, zodat deze wordt toegewezen als in het dictum van dit arrest omschreven. [papierhandel] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van beide instanties, met de wettelijke rente als gevorderd in de appeldagvaarding.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 15 oktober 2014 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [papierhandel] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [metals] te voldoen:
het bedrag van € 25.060,40 in hoofdsom;
de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119a BW over het sub a toegewezen bedrag
vanaf de respectieve vervaldata zoals opgenomen in de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de voldoening;
een bedrag van € 1.025,60 wegens buitengerechtelijke kosten van incasso;
veroordeelt [papierhandel] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [metals] begroot op € 82,02 aan kosten dagvaarding, € 1.892,= aan vast recht en € 579,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 82,02 aan kosten dagvaarding, € 1.920,= aan vast recht en € 1.158,= aan salaris advocaat in hoger beroep,
deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of naders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 november 2015.
griffier rolr