ECLI:NL:GHSHE:2015:4737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
HD 200.139.251_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in letselschadezaak met benoeming neuroloog en IWMD-vraagstelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een letselschadezaak. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.L.F.M. Schakenraad, heeft beroep aangetekend tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hulstein. De zaak is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant en eerdere tussenarresten van het hof. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vraagstelling voor een deskundigenonderzoek, met name over de noodzaak van nader psychiatrisch onderzoek en de benoeming van een neuroloog in plaats van een revalidatie-arts. Het hof heeft de deskundige, dr. W.I.M. Verhagen, benoemd en de vraagstelling geformuleerd. Het hof heeft overwogen dat partijen het eens zijn over de deskundigheid van de benoemde neuroloog en dat de deskundige de mogelijkheid heeft om niet-medische informatie over het ongeval te ontvangen. Het hof heeft ook benadrukt dat medische gegevens die door de appellant aan de deskundige worden verstrekt, niet automatisch aan Achmea hoeven te worden verstrekt, met uitzondering van de medisch adviseur van Achmea. Het hof heeft de verdere beoordeling aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.139.251/01
arrest van 24 november 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.J.L.F.M. Schakenraad te Eindhoven,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Hulstein te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 18 maart 2014 en 21 juli 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer C/01/250689/HA ZA 12-703 gewezen vonnissen van 19 december 2012 en 24 juli 2013.

9 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 juli 2015;
  • de akte uitlating van [appellant] ;
  • de antwoordakte van Achmea.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

10 De verdere beoordeling

10.1.
Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraagstelling, de deskundigheid en de persoon van de te benoemen deskundige.
10.2.
[appellant] merkt op dat de vraagstelling kan rekenen op zijn instemming, met dien verstande dat hij bij vraag 1c (medisch onderzoek) de kanttekening plaatst dat de vraag of nader psychiatrisch onderzoek nodig is, te verstrekkend is, omdat gelet op r.o 7.7.6 van het tussenarrest de kwestie van de schizofrenie en de (al dan niet volledige) remissie daarvan geen onderwerp van discussie meer is. Wat betreft de deskundigheid heeft [appellant] voorgesteld om een neuroloog - en niet een revalidatie-arts – te benoemen en in dat verband heeft hij een tweetal namen genoemd.
10.3.
Achmea heeft ten aanzien van de vraagstelling aangegeven dat zij kan instemmen met de door het hof voorgestelde IWMD-vraagstelling, versie 2010. Daarbij merkt Achmea op dat het haar is opgevallen dat het hof de optionele vraag over de functionele invaliditeit buiten beschouwing heeft gelaten en geeft zij aan ervoor te opteren deze vraag wel aan de deskundige voor te leggen.
Met [appellant] is ook Achmea van mening dat de expertise dient te worden verricht door een neuroloog. Achmea kan zich vinden in de door [appellant] als eerste genoemde persoon. Achmea heeft - naar het hof begrijpt voor de zekerheid – nog een tweetal alternatieve voorstellen gedaan.
Achmea heeft voorts opgemerkt dat haar medisch adviseur heeft aangegeven dat het zinvol is om ook het aanrijdingsformulier en/of – indien aanwezig – een proces-verbaal of andere niet-medische informatie met betrekking tot de toedracht van het ongeval mee te sturen aan de deskundige, zodat voor de deskundige duidelijk wordt om wat voor soort ongeval het ging alsook wat de ernst van de impact is geweest. Achmea geeft het hof in overweging om informatie betreffende het ongeval aan de deskundige voor te leggen.
10.4.
Het hof overweegt als volgt.
Partijen zijn het eens zijn over de deskundigheid en de persoon van de te benoemen deskundige. Het hof zal daarom neuroloog dr. W.I.M. Verhagen tot deskundige benoemen nu deze het hof ook heeft laten weten daartoe bereid te zijn. De deskundige heeft daarbij wel aangegeven dat hij [X.] niet eerder dan februari-maart kan zien, maar dat is naar het hof neemt voor partijen geen probleem. Voorts heeft de deskundige aan zijn benoeming de voorwaarde verbonden dat beide partijen akkoord gaan met een in het rapport op te nemen aansprakelijkheidsbeperking. Deze luidt als volgt:
“Door mij wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de door mij afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering in een voorkomend geval een aanspraak op schadevergoeding geeft.”
Het hof gaat ervan uit dat partijen daarmee akkoord zijn. Ingeval een van partijen daarmee niet kan instemmen, dan dient deze uiterlijk twee weken na de datum van dit arrest het hof daarvan schriftelijk en gemotiveerd te berichten. Alsdan zal de raadsheer-commissaris daarop beslissen.
Het hof is het met [appellant] eens dat de vraag of nader psychiatrisch onderzoek nodig is te verstrekkend is. Maar anders dan [appellant] wellicht heeft bedoeld, wordt deze vraag niet geschrapt. Gelet op hetgeen in r.o. 7.8.5 van het tussenarrest van 21 juli 2015 is overwogen – bij welke overweging het hof persisteert – zal aan de deskundige worden gevraagd of hij in verband met de door [appellant] gestelde verwerkingsproblematiek een nader psychiatrisch onderzoek nodig acht. Zoals [appellant] terecht opmerkt, kan een neuroloog immers niet ‘concluderen’ over psychische gevolgen die buiten zijn vakgebied liggen.
De suggestie van Achmea om de optionele vraag over de functionele invaliditeit op te nemen, neemt het hof niet over. Zoals Achmea terecht constateert, hanteert het hof van de IWMD-vraagstelling de versie uit 2010. Dit is (nog steeds) de meest recente versie. Anders dan in de daaraan voorafgaande versie uit 2005 wordt in deze versie niet langer standaard naar de functionele invaliditeit (FI) gevraagd. In de toelichting bij het overzicht van de wijzingen in de versie van 2010 (zie de site van de projectgroep medische deskundigen van de VU) worden daarvoor de volgende drietal argumenten genoemd:1) het percentage FI is in het merendeel van de gevallen nauwelijks van invloed op de omvang van de schadevergoeding, 2) de vaststelling van het percentage FI kost de deskundige onnodig veel tijd en energie en 3) deze vraag leidt te zeer af van de veel relevantere vraag naar de beperkingen. Het hof acht het op grond van deze argumenten ook in deze zaak niet zinvol om de deskundige te vragen een percentage FI vast te stellen.
Wat de beperkingenvraag betreft, is het hof zich ervan bewust dat deze vraag voor neurologen gelet op de huidige NVN-richtlijn problematisch kan zijn. Om die reden voegt het hof voor het geval de deskundige in het licht van genoemde richtlijn geen beperkingen kan (hof: mag) vaststellen aan de vragen 1g en 2e toe of hij in dat geval de klachten en afwijkingen van [appellant] na het ongeval in kaart kan brengen.
Wat betreft het voorstel van (de medisch adviseur van) Achmea om niet-medische informatie over het ongeval aan de deskundige voor te leggen, laat het hof het aan de deskundige over of deze het nodig vindt dat dergelijke informatie, indien voorhanden, door [appellant] aan hem ter beschikking wordt gesteld. Daartoe is vraag 1a uitgebreid.
Het hof heeft anders dan in het arrest van 21 juli 2015 bij de vragen ten behoeve van de deskundige ook de verwijzing naar de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR) opgenomen.
10.5.
De vraagstelling luidt thans als volgt:

1.DE SITUATIE MET ONGEVAL

Anamnese(aanbeveling 2.2.4 RMSR)
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
Heeft u om deze vraag goed te kunnen beantwoorden nadere informatie over de toedracht van het ongeval (zoals het aanrijdingsformulier en/of het proces-verbaal van politie) nodig? Zo ja, wilt u voorafgaand aan uw onderzoek betrokkene vragen deze informatie toe te sturen?
Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens(aanbeveling 2.2.6 RMSR)
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek(aanbevelingen 2.2.5 en 2.2.7 RMSR)
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? Acht u op grond van de door betrokkene gestelde verwerkingsproblematiek een nader psychiatrisch onderzoek nodig?
Consistentie(aanbevelingen 2.2.8 en 2.2.10 RMSR)
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose(2.2.15 RMSR)
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingen(aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR)
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn toestand vanaf medio 2001 tot heden, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Ingeval u op grond van de richtlijnen van uw beroepsvereniging geen beperkingen kunt vaststellen, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden:
Welke klachten en afwijkingen bestaan op uw vakgebied naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn toestand vanaf medio 2001 tot heden, ongeacht of dit letsel c.q. deze klachten voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze klachten en afwijkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Kunnen de door onderzochte gestelde klachten door u worden bevestigd?
Medische eindsituatie(aanbeveling 2.2.14 RMSR)
h. Acht u de toestand sedert medio 2001 van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?

2.DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2 c- 2 e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden(aanbevelingen 2.214 en 2.2.16 RMSR).
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte vanaf medio 2001, en eventueel thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen (zie aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden sedert medio 2001 en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enige moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen - dan wel welk letsel of welke klachten, zie aangepaste vraag 1g - (aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde en niet-ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2 e)?

3.OVERIG(aanbeveling 2.2.11 RMSR)

a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
10.6.
Het hof wijst er voorts op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft - zie bijvoorbeeld de hiervoor vermelde (niet-medische) informatie over de toedracht van het ongeval - tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan een deskundige worden verstrekt door [appellant] , die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW. [appellant] is, met het oog op de eventuele uitoefening van zijn blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door hem aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan Achmea in afschrift of ter inzage te verstrekken. Dit lijdt echter in het onderhavige geval, waarin de wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur, in zoverre uitzondering dat tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van Achmea alle aan de deskundige verschafte medische gegevens in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van Achmea, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen.
Indien [appellant] van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van Achmea wordt gesteld, dan is [appellant] , indien Achmea het verlangt of op bevel van de rechter, alsnog verplicht alle door hem aan de deskundige verschafte medische gegevens aan Achmea in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert hij dit te doen, zonder dat hij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv heeft aangevoerd welke door het hof gegrond zijn geoordeeld, dan zal het hof uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.
10.7.
Het hof wijst er tevens op dat afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenbericht daarna mogelijk nog een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige nodig zal zijn.
10.8.
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.

11.De uitspraak

Het hof:
11.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 10.5 van dit arrest geformuleerde vragen;
11.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Dr. W.I.M. Verhagen,
11.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
11.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
wijst de deskundige en partijen op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 10.6 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [appellant] in de gelegenheid te stellen mede te delen of hij van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenste te maken;
11.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 5.750,00 (exclusief BTW), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat Achmea laatstgenoemd bedrag zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
11.6.
benoemt mr. H.A.W. Vermeulen tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
11.7.
verwijst de zaak naar de rol van 22 maart 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] ;
11.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 november 2015.
griffier rolraadsheer