ECLI:NL:GHSHE:2015:4586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
HD 200.175.433_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis inzake een leningsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, [appellant], had samen met de geïntimeerde, [geïntimeerde], een saunacomplex in eigendom verkregen. De geïntimeerde had aan de appellant twee leningen verstrekt, maar de appellant had nagelaten deze leningen af te lossen. De rechtbank had in het vonnis van 5 augustus 2015 de vorderingen van de appellant afgewezen en de appellant veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerde. De appellant vorderde in het incident schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het vonnis, stellende dat hij een aanzienlijk restitutierisico liep en dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan dat van de geïntimeerde bij onverwijlde tenuitvoerlegging.

Het hof overwoog dat voor toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, er sprake moest zijn van misbruik van recht of nieuwe omstandigheden die niet eerder in de procedure waren aangevoerd. De appellant had niet voldoende onderbouwd dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de geïntimeerde uitviel, en wees de vorderingen van de appellant af. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die naar de rol werd verwezen voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.175.433/01
arrest van 17 november 2015
gewezen in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 353 jo artikel 351 Rv, althans tot zekerheidstelling ex artikel 353 jo artikel 235 Rv in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.W.H.M. Dijkmans te Bladel,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 5 augustus 2015 tussen appellant – [appellant] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer C/01/282941 / HA ZA 14-618)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 26 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Medio 2010 hebben [appellant] en [geïntimeerde] ieder de onverdeelde helft van een saunacomplex aan het [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] (hierna: het saunacomplex) in eigendom verkregen.
3.2.
[geïntimeerde] heeft ter financiering van het eigendomsaandeel van [appellant] aan [appellant] twee leningen verstrekt, namelijk bij akte d.d. 28 mei 2010 (hoofdsom
€ 470.700,--) en bij ongedateerde overeenkomst van lening (hoofdsom € 350.000,--).
3.3.
[appellant] heeft geen betalingen verricht om de hiervoor bedoelde twee leningen af te lossen. Evenmin zijn rentebetalingen gedaan.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [appellant] jegens [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] . In reconventie heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
- een bedrag van € 192.700,-- aan resterende hoofdsom ter zake van de eerste geldlening, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2012 tot de voldoening,
- een bedrag van € 350.000,-- ter zake van de tweede geldlening, vermeerderd met een contractuele rente van 5% per jaar over de hoofdsom van € 350.000,-, gerekend vanaf 1 juni 2011 tot de voldoening,
- een bedrag van € 35.000,-- aan boete,
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] .
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
Het vonnis is op 20 augustus 2015 aan [appellant] betekend.
3.6.
[appellant] vordert in het incident primair schorsing van de door de rechtbank verleende uitvoerbaarverklaring bij voorraad gedurende de loop van de procedure in hoger beroep (artikel 351 Rv) en subsidiair zekerheidstelling (artikel 235 Rv).
3.7.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in het incident.
3.8.
Het hof overweegt ten aanzien van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 augustus 2015 als volgt.
3.9.
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen; hieronder vallen dus niet omstandigheden die reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar die door partijen in de procedure in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.10.
[appellant] legt aan zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ten grondslag dat hij een aanzienlijk restitutierisico loopt. [appellant] voert voorts aan dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.11.
De stelling van [appellant] over het mogelijk doorbetalen van uit hoofde van het bestreden vonnis betaalde bedragen waarna een aanzienlijk restitutierisico zou kunnen bestaan, maakt nog niet dat het belang van [appellant] afgezet tegen het belang van [geïntimeerde] om tot tenuitvoerlegging over te gaan, bij de belangenafweging doorslaggevende betekenis toekomt.
Wat betreft de afweging van belangen van partijen is verder het uitgangspunt dat, nu het gaat om veroordeling tot betaling van een geldsom, [geïntimeerde] vermoed wordt het vereiste belang te hebben bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem, althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg, rechtens toekomt. Reeds hierin ligt het belang van [geïntimeerde] besloten. Dat [geïntimeerde] het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis heeft verkregen, maakt haar in beginsel ook bevoegd om dat vonnis te executeren, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld en tenuitvoerlegging daarvan een zeer flinke financiële inspanning zal vergen. Hetgeen [appellant] stelt omtrent zijn belang bij toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging – [appellant] vreest dat executie van het vonnis zal leiden tot zijn faillissement –, levert geen belang op waarvoor het belang van [geïntimeerde] zou moeten wijken. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat [appellant] zijn stelling niet dan wel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
Andere belangen aan de zijde van [appellant] waarvoor het belang van [geïntimeerde] zou moeten wijken, zijn gesteld noch gebleken, zodat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt.
3.12.
Op grond van het voorgaande dient de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 augustus 2015 te worden afgewezen.
3.13.
[appellant] vordert subsidiair zekerheidstelling ex artikel 353 jo 235 Rv. Aan deze vordering legt [appellant] dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan zijn primaire vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.11. en 3.12. is overwogen dient deze vordering derhalve eveneens te worden afgewezen.
3.14.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.15.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 december 2015 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 november 2015.
griffier rolraadsheer