Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 8 april 2014;
- de memorie na tussenarrest van [appellant] met een productie;
- de antwoordmemorie na tussenarrest van [schadeverzekeringen] .
10.Het tussenarrest
11.De verdere beoordeling
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1966. Zijn vader heeft als derde generatie van de familie [appellant] de watermolen ‘De Poolmolen’ te [vestigingsplaats] geëxploiteerd. Op 1 januari 1991 heeft [appellant] het bedrijf van zijn vader overgenomen en heeft hij als vierde generatie De Poolmolen geëxploiteerd.
Thans stelt hij – en wijst hij erop dat zulks ook in zijn eerdere stellingen ligt besloten – dat hij heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden dat de daadwerkelijke schade wegens verlies zelfwerkzaamheid veel hoger is dan het op de richtlijn zelfwerkzaamheid van De Letselschaderaad gebaseerde bedrag groot € 56.396,56, en stelt hij dat de concrete schade zal moeten worden vastgesteld.
Het rapport van [expertise] is overgelegd als prod. 1 bij memorie van grieven. Voor het overgrote deel heeft dit rapport betrekking op het toen op een nieuwe grondslag becijferde verlies aan verdienvermogen. De daarop betrekking hebbende vordering zal echter worden afgewezen.
Een naar verhouding ondergeschikt deel van dit rapport heeft betrekking op zelfwerkzaamheid: pag. 16 en bijlage 8.1. Dit betreft echter een dusdanig gering onderdeel van het totale rapport, dat er geen aanleiding is om een deel van de kosten voor rekening van [schadeverzekeringen] te brengen. Deze post zal dus worden afgewezen.
Uiteindelijk zal slechts een fractie van het in hoger beroep gevorderde bedrag worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag blijft evenwel substantieel.
Voorts heeft [appellant] een procedure in twee instanties aan moeten spannen om bovenop het voorschot een aanvullende vergoeding te krijgen. Uitgangspunt blijft dat [schadeverzekeringen] aansprakelijk was en dus ook voor de kosten dient op te komen.
Door echter een bedrag te vorderen met een omvang als [appellant] heeft gevorderd, hebben beide partijen een hoog vast recht moeten betalen, dat niet betaald had behoeven worden (althans niet tot zo’n hoog bedrag) als door [appellant] een meer gematigd bedrag zou zijn gevorderd. Ook voor bepaling van het bij een proceskostenveroordeling toe te kennen salaris ten behoeve van de advocaat speelt de hoogte van het gevorderde een belangrijke rol.
Vervolgens wees de rechtbank een tussenvonnis op 26 augustus 2009, waarbij het voorschot ten behoeve van drs. Driessen werd verhoogd tot € 11.500,--, alsmede – in afwijking van het eerdere tussenvonnis – het voorschot ten laste van [schadeverzekeringen] werd gebracht.
Waar het voorschot voor het onderzoek door drs. Groot ten laste van [appellant] was gekomen en het voorschot voor het onderzoek door drs. Driessen ten laste van [schadeverzekeringen] heeft de rechtbank de beide uiteindelijk door de deskundigen in rekening gebrachte bedragen (€ 2.748,90 en € 11.156,25) gesaldeerd en het saldo groot € 8.407,35 ten laste van [appellant] gebracht.