ECLI:NL:GHSHE:2015:4563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
200.178.611/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De rechtbank had op 6 oktober 2015 geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging van de regeling op verzoek van de bewindvoerder. De appellant was van mening dat hij niet opzettelijk had nagelaten de bewindvoerder te informeren over zijn nieuwe adres en huur, en dat hij wel degelijk had gesolliciteerd, maar dat hij geen bewijs had kunnen overleggen van zijn sollicitaties.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 4 november 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn budgetbeheerder op de hoogte was van zijn nieuwe adres en dat hij dacht dat deze informatie ook aan de bewindvoerder was doorgegeven. De appellant gaf aan dat hij had gesolliciteerd, maar dat hij niet altijd een reactie ontving. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, aangezien hij de bewindvoerder niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing en geen sollicitatiebewijzen heeft overlegd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds moest worden beëindigd. De appellant had niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, en de tekortkomingen waren hem te verwijten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 november 2015
Zaaknummer : 200.178.611/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/169 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. V.C.C. [bewindvoerder 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling derhalve in stand te laten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord. Mr. [bewindvoerder 1] en mevrouw mr. [bewindvoerder 2] , hierna te noemen: de bewindvoerder, zijn beide met bericht van verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 september 2015;
- de stukken eerste aanleg van de advocaat van [appellant] d.d. 23 oktober 2015;
  • de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 28 oktober 2015 en 30 oktober 2015;
  • het faxbericht van de bewindvoerder d.d. 4 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 18 maart 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 juli 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Zo heeft de schuldenaar geen informatie verstrekt ten aanzien van zijn inkomsten en uitgaven waardoor de bewindvoerder geen vrij te laten bedrag kan berekenen. Daarnaast heeft hij de bewindvoerder niet in kennis gesteld van zijn nieuwe verblijfadres en geen informatie verstrekt over de hoogte van de nieuwe huur. (…)
De schuldenaar heeft in januari 2015 vijf prints van vacatures overgelegd aan de bewindvoerder. Daarna is niets meer van de schuldenaar vernomen. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate en conform de regels van de schuldsaneringsregeling heeft gesolliciteerd.
Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaar de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat er geen sprake is geweest van het opzettelijk niet informeren van de bewindvoerder. Hij heeft aan zijn budgetbeheerder (Kredietbank Limburg) zijn nieuwe adres alsmede de nieuwe huur doorgegeven en zijn budgetbeheerder is vanzelfsprekend op de hoogte van zijn inkomsten en uitgaven. [appellant] ging ervan uit dat zijn budgetbeheerder deze informatie ook zou doorgeven aan zijn bewindvoerder, maar hierin heeft zij zich klaarblijkelijk vergist. [appellant] is evenwel van mening dat deze vergissing niet dusdanig zware gevolgen mag hebben dat de toepassing van zijn schuldsaneringsregeling wordt beëindigd; die consequentie acht hij buitenproportioneel. Daarbij merkt hij nog op dat zijn bewindvoerder altijd slecht bereikbaar was en hem zelfs telefonisch meermaals heeft medegedeeld “geen tijd” voor hem te hebben. Met betrekking tot zijn sollicitatieplicht stelt [appellant] dat hij wel degelijk elke maand minimaal viermaal heeft gesolliciteerd, maar dat hij in de veronderstelling leefde, nu de bewindvoerder hem te verstaan zou hebben gegeven dat zij niets had aan prints van de vacatures waarop hij zou hebben gesolliciteerd, hij deze ook niet meer aan te bewindvoerder zou hoeven te verzenden. Dat hij haar juist deze vacatureteksten heeft toegezonden komt volgens [appellant] omdat hij veelal online solliciteerde en dat zijn sollicitatie, na verzending, van het beeldscherm verdween zodat hij deze sollicitatie niet meer uit kon printen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Desgevraagd stelt [appellant] nadrukkelijk dat hij de inhoud van zijn hoger beroepschrift, temeer nu hij dit naar eigen zeggen uitvoerig met zijn advocaat heeft besproken, goed kent. Voorts stelt [appellant] nadrukkelijk dat hij zichzelf zeer wel in staat acht om gedurende de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf het woord te voeren en dat hij alle overgelegde stukken, waarvan hij naar eigen zeggen de inhoud eveneens zeer goed kent, indien nodig kan toelichten. [appellant] geeft aan dat hij vanwege zijn psychosociale problematiek in het kader van zijn bijstandsuitkering enige tijd was vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Desgevraagd erkent hij evenwel inmiddels te beseffen dat deze vrijstelling niet geldt voor zijn schuldsaneringsregeling. Voorts geeft [appellant] aan dat hij lang niet altijd een reactie krijgt op de door hem verzonden sollicitaties en dat, wanneer hij wel een reactie krijgt, hij doorgaans vanwege zijn leeftijd wordt afgewezen. Daarnaast geeft [appellant] aan dat hij vooral heeft gesolliciteerd op vacatures binnen zijn vakgebied, de autotechniek. Op vacatures met betrekking tot schoonmaakwerk heeft hij niet gesolliciteerd omdat hij niet over eigen vervoer beschikt en deze vacatures zich doorgaans buiten zijn woonplaats voordeden. Tot slot overhandigt [appellant] het hof ter inzage een kopie van zijn CV alsmede een aantal zeer recente sollicitatiebewijzen. Na inzage tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn voornoemde bescheiden eveneens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep terstond door het hof aan [appellant] geretourneerd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.6.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo stelde [appellant] wel zijn budgetbeheerder maar niet zijn bewindvoerder op de hoogte van zijn recente verhuizing in augustus 2015 en heeft hij de bewindvoerder nimmer enige sollicitatiebewijzen doen toekomen. [appellant] heeft de bewindvoerder uitsluitend in januari 2015 een vijftal prints van vacatures doen toekomen waarop hij naar eigen zeggen zou hebben gereageerd. Nu [appellant] met betrekking tot deze vijf vacatures de bewindvoerder evenwel nimmer van sollicitatiebewijzen heeft voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een kopie van een door hem verzonden sollicitatiebrief dan wel van een schriftelijke reactie van een van de vacatureplaatsers hierop, acht het hof het bovendien onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] deze sollicitaties ook daadwerkelijk heeft verricht. In dit verband wijst het hof er ook nog op dat blijkens het proces-verbaal van eerste aanleg van 22 september 2015 [appellant] in eerste aanleg nog heeft verklaard dat hij alle ontbrekende stukken nog kan overleggen en dat de stukken op de computer staan. Dit laat zich niet althans moeilijk rijmen met de toelichting op grief II. Daarenboven, zo bij online sollicitaties al telkens de sollicitatie na het verzenden zou zijn verdwenen, had het op de weg van [appellant] gelegen om de manier waarop hij solliciteerde aan te passen op een wijze, zoals onder meer beschreven in de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 23 oktober 2014. Dat [appellant] zulks niet (tijdig) heeft gedaan, mede waardoor over een langere althans structurele periode voldoende en voor de bewindvoerder te controleren sollicitaties naar bestaande vacatures ontbreken, valt hem, temeer nu de rechter-commissaris hem voornoemde waarschuwingsbrief had gestuurd, in ernstige mate te verwijten. Overigens heeft [appellant] ook nagelaten de bewindvoerder (tijdig) te informeren over zijn nieuwe adres en de hoogte van de nieuwe huur. Dat [appellant] veronderstelde dat de Kredietbank de bewindvoerder dienaangaande zou informeren, volgt niet uit de ook door [appellant] ondertekende regels van de wettelijke schuldsanering, met welke regels hij bekend is althans redelijkerwijs wordt geacht bekend te zijn daargelaten nog de inhoud van meergenoemde brief van de rechter-commissaris van 23 oktober 2014.
3.6.3.
Nu voornoemde prints ook de enige door [appellant] in het kader van zijn schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder verstrekte informatie met betrekking tot zijn sollicitatieactiviteiten betreffen staat naar het oordeel van het hof voorts vast dat [appellant] eveneens niet naar behoren aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting heeft voldaan. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar immers gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Dat [appellant] naar eigen zeggen met enige regelmaat binnenliep bij uitzendbureaus om naar een geschikte vacature te informeren maakt dit, nu een dergelijke handeling immers dient te worden beschouwd als een open sollicitatie, geenszins anders. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat, temeer nu hij meermaals met betrekking tot de strekking en reikwijdte van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen door zijn bewindvoerder is aangeschreven en hij daarnaast bovendien nog eens schriftelijk door de rechter-commissaris is gewaarschuwd, niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl.. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.6.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.