In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De rechtbank had op 6 oktober 2015 geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging van de regeling op verzoek van de bewindvoerder. De appellant was van mening dat hij niet opzettelijk had nagelaten de bewindvoerder te informeren over zijn nieuwe adres en huur, en dat hij wel degelijk had gesolliciteerd, maar dat hij geen bewijs had kunnen overleggen van zijn sollicitaties.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 4 november 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn budgetbeheerder op de hoogte was van zijn nieuwe adres en dat hij dacht dat deze informatie ook aan de bewindvoerder was doorgegeven. De appellant gaf aan dat hij had gesolliciteerd, maar dat hij niet altijd een reactie ontving. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, aangezien hij de bewindvoerder niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing en geen sollicitatiebewijzen heeft overlegd.
Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds moest worden beëindigd. De appellant had niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, en de tekortkomingen waren hem te verwijten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bevestigd.