ECLI:NL:GHSHE:2015:4561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
200.178.576/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 29 januari 2015, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling beëindigd omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen. De appellant had slechts sporadisch sollicitatiebewijzen overgelegd en erkende dat hij niet volgens de eisen van de schuldsaneringsregeling had gesolliciteerd. Hij voerde aan dat hij door psychische problemen, waaronder PTSS, niet in staat was om adequaat te solliciteren. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat zijn medische situatie hem belemmerde in het nakomen van zijn verplichtingen. Het hof concludeerde dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen en kansen, niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 november 2015
Zaaknummer : 200.178.576/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/63 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten onrechte tussentijds is beëindigd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. L.N. Hermans, waarnemend voor mr. Schoonbrood,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 september
2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 26 oktober 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 oktober 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 28 januari 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 29 januari 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenaar heeft echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Ter zitting heeft de schuldenaar erkend dat hij niet volgens de maatstaven van de schuldsaneringsregeling heeft gesolliciteerd. (…)
Hij heeft verklaard met lichamelijke ongemakken te kampen een ook zijn woonsituatie, schuldenaar woont anti-kraak, zou er de oorzaak van zijn dat hij niet aan de sollicitatieplicht kan voldoen. Schuldenaar heeft echter geen (medische) stukken overgelegd ten aanzien van zijn gezondheidssituatie waaruit een arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. Het is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt vanwege psychische problematiek problemen met solliciteren te hebben, hij is depressief en bij hem is PTSS vastgesteld. Het GGZ heeft hem na ruim twintig gesprekken aldaar naar zeggen van [appellant] geadviseerd om zich onder de gespecialiseerde hulp van een psychiater te doen stellen voor de verdere behandeling. Nu [appellant] niet genoeg financiële middelen heeft om zijn eigen risico te voldoen, wat het gevolg van een behandeling zou zijn, heeft hij zich evenwel gedwongen gevoeld om hiervan geen gebruik te maken. Nu hij deze psychische beperkingen heeft is er volgens [appellant] dan ook geen sprake van onwil, maar van onmacht en kan hem tan aanzien van het onvoldoende solliciteren naar zijn idee dan ook geen verwijt worden gemaakt. Voorts stelt [appellant] dat hij, anders dan door de rechtbank is overwogen, volledig heeft meegewerkt aan de uitvoering van zijn schuldsaneringsregeling. Via de Sociale Dienst hebben er automatische boedelafdrachten plaatsgevonden en zijn er door hem sollicitatiebewijzen alsmede gevraagde stukken met betrekking tot zijn psychische problematiek overgelegd. Voorts stelt [appellant] dat zijn kansen op de arbeidsmarkt, gelet op zijn leeftijd en arbeidsverleden, vrijwel nihil zijn en berust het door hem verkregen evenwicht in zijn leven op diverse wankele zekerheden. Zo heeft [appellant] onlangs vernomen dat zijn huidige anti-kraak woning in februari 2016 zal worden gesloopt en indien hij voor die datum geen nieuwe woonruimte heeft gevonden zal hij alsdan opnieuw dakloos worden. Naar de mening van [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte ook geen rekening met deze persoonlijke omstandigheden gehouden. [appellant] vraagt zich tot slot af of het niet solliciteren, gelet op zijn geringe kansen op de arbeidsmarkt, wel resulteert in een benadeling van de schuldeisers of het belemmeren dan wel frustreren van de schuldsaneringsregeling. Eventuele tekortkomingen vallen hem naar zijn idee dan ook niet te verwijten als ware hij een gezond persoon. Bovendien zijn de eventuele tekortkomingen volgens [appellant] van een dergelijke geringe betekenis dat deze tekortkomingen buiten beschouwing moeten blijven.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij, mede vanwege het feit dat hij last heeft van anarthrie, gedurende de beëindigingszitting op 29 september 2015 naar zijn idee onvoldoende gebruik van zijn spreekrecht heeft kunnen maken. Voorts erkent [appellant] nogmaals zijn tekortkomingen met betrekking tot de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, maar stelt hij dat het niet naar behoren nakomen hiervan hem niet kan worden verweten. Hij kampt in de vorm van depressieve klachten immers met een psychosociale problematiek, hij heeft een PTSS en zijn huidige woonomstandigheden, anti-kraak, brengen voor hem, nu hij weet dat het pand waar hij thans verblijft over een aantal maanden zal worden gesloopt, de nodige spanningen met zich mee. Desondanks verricht [appellant] wel vrijwilligerswerk; zo noemt hij zichzelf een kartrekker in een aantal projecten voor de jeugd en hoopt hij ook vanuit die positie aan een vaste, betaalde arbeidsbetrekking te geraken. Wel denk hij dat zijn leeftijd en zijn anarthrie hierbij een belemmering kunnen vormen. Voorts stelt [appellant] dat zijn bewindvoerder hem niet naar behoren informeert. Zo heeft [appellant] , naar eigen zeggen bij herhaling, bij de bewindvoerder geïnformeerd naar de exacte actuele hoogte van zijn totale schuldenlast maar hij heeft daarop tot op de dag van vandaag nog geen antwoord mogen ontvangen. Vervolgens stelt [appellant] dat hij, anders dan in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat vermeld, nimmer heeft gesteld dat hij vanwege lichamelijke ongemakken niet zou kunnen solliciteren of werken, nu zijn problematiek zuiver psychisch van aard is. Wel geeft [appellant] desgevraagd aan dat hij zichzelf niet in staat acht om productiewerkzaamheden, bijvoorbeeld aan een lopende band, te verrichten. Op de vraag hoe [appellant] denkt om te zullen gaan met zijn voor hem uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen indien die regeling, al dan niet met een verlenging van de looptijd, zou worden voortgezet antwoordt hij dat hij dan beter zijn best zal gaan doen, waarbij hij evenwel opmerkt dat het verrichten van werkzaamheden waarvoor hij zichzelf niet gekwalificeerd acht “niet zijn ding” is.
3.6.
De bewindvoerder heeft bij brief van 20 oktober 2015 de verslagen ex artikel 318 Fw nummer 1, 2, 3, een aanvulling op nummer 3 en nummer 4, een kopie van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris, een kopie van de brief van [appellant] naar aanleiding van de beëindigingsvoordracht alsmede een kopie van de verklaring van GGZ gedragswetenschapper drs. [gedragswetenschapper] overgelegd.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat hij, zoals ook uit de verslagen blijkt, immer veel begrip en sympathie voor [appellant] en diens persoonlijke omstandigheden heeft gehad. Met betrekking tot de actuele hoogte van de totale schuldenlast merkt de bewindvoerder vervolgens op dat hij [appellant] , naar aanleiding van diens verzoek, te verstaan heeft gegeven deze hoogte eerst na afwikkeling van het onderhavige hoger beroep te zullen berekenen en mededelen. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] , die voor hem naar eigen zeggen veel spanningen met zich meebrengt, zelf voor zijn woonsituatie gekozen heeft. Daarnaast stelt de bewindvoerder dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg werd ondersteund door een advocaat en er door en namens hem derhalve, en in tegenstelling tot hetgeen [appellant] thans beweert, voldoende gebruik van het spreekrecht gemaakt is. Kern van de zaak is voor de bewindvoerder evenwel dat [appellant] slechts een enkele keer sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en daarbij bovendien nadrukkelijk heeft aangegeven dat er naar zijn eigen inschatting te weinig geschikte vacatures zijn. [appellant] verricht werkzaamheden op HBO niveau en heeft dan ook in het geheel, en volgens de bewindvoerder ten onrechte, niet gesolliciteerd op lager functies zoals productie- of seizoenswerk. Daarbij komt dat [appellant] , die aangeeft vanwege medische oorzaken ook niet naar behoren aan zijn voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht te kunnen voldoen, nimmer medische stukken heeft overgelegd waaruit een eventuele (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid. Van een (gedeeltelijke) vrijstelling van voornoemde verplichtingen door de rechter-commissaris is dan ook geen enkele sprake. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, temeer nu hij [appellant] bij herhaling op zijn gebrekkige nakoming van de kernverplichtingen heeft gewezen en [appellant] bovendien door de rechter-commissaris bij brief van 30 september 2014 schriftelijk is gewaarschuwd, gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] slechts een enkele keer sollicitatiebewijzen aan zijn bewindvoerder doen toekomen terwijl hij wist, of althans behoorde te weten, dat hij in het kader van zijn schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) diende te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in zowel eerste aanleg als hoger beroep desgevraagd heeft erkend dat hij weloverwogen en zonder overleg met dan wel instemming van zijn bewindvoerder niet heeft gesolliciteerd op vacatures waarvoor hij zichzelf niet geschikt, dan wel overgekwalificeerd achtte. Het hof benadrukt hierbij voorbij te gaan aan het verweer van [appellant] dat er sprake zou zijn van medische problemen, fysiek dan wel mentaal van aard, die hem zouden belemmeren om de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting naar behoren na te komen. [appellant] heeft immers geen medische rapportages of verklaringen overlegd waaruit een evident causaal verband tussen zijn medische problematiek en zijn vermeende onvermogen tot het nakomen van voornoemde verplichting kan worden herleid. De (ook) bij het appelschrift gevoegde verklaring d.d. 20 april 2015, door [appellant] in zijn brief van 1 mei 2015 aan de bewindvoerder als eindrapport Medisch Centrum [vestigingsplaats] , kan, redelijkerwijs geoordeeld, naar het hof niet als zodanig dienen evenmin als uit deze verklaring, over welke verklaring de rechtbank in eerste aanleg overigens in eerste aanleg ook beschikte, iets over de mate van arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. Temeer waar met hem in maart 2015 nadere afspraken zijn gemaakt en er in het vonnis waarvan beroep erop wordt gewezen dat geen (medische) stukken zijn overgelegd waaruit een arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid, had het op de weg van [appellant] gelegen in hoger beroep alsnog dergelijke (medische) stukken over te leggen.
3.8.3.
Voorts is het hof van oordeel dat het verre van aannemelijk is dat [appellant] indien zijn schuldsaneringsregeling, al dan niet met een verlenging van de looptijd, zou worden gecontinueerd alsnog bereid dan wel in staat moet worden geacht om de hieruit voor hem voortvloeiende kernverplichtingen alsnog naar behoren na te komen. [appellant] is immers gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling bij herhaling door zijn bewindvoerder op zijn tekortkomingen ten aanzien van de nakoming van zijn kernverplichtingen gewezen. Daarnaast heeft [appellant] op 30 september 2014 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris ontvangen en bij zitting van 24 maart 2015 zelfs een laatste kans gekregen om voornoemde verplichtingen alsnog naar behoren na te komen. De bij die zitting gemaakte afspraken zijn bovendien schriftelijk vastgelegd en bij brief van 26 maart 2015 aan [appellant] verzonden. Gebleken is echter dat [appellant] , alle aan zijn adres gerichte waarschuwingen en alle hem geboden kansen ten spijt, zich nog immer niet aan de regels van de schuldsaneringsregeling heeft weten te houden. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.