ECLI:NL:GHSHE:2015:4560

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
200.178.575/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering op basis van artikel 350 lid 3 Fw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van twee appellanten, [appellant 1] en [appellante 2]. De rechtbank Limburg had eerder op 10 juli 2015 op verzoek van de bewindvoerder de schuldsanering beëindigd, omdat de appellanten hun verplichtingen uit de schuldsanering niet naar behoren waren nagekomen. Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank en constateert dat de appellanten niet tijdig en niet volledig aan hun informatieplicht hebben voldaan, wat heeft geleid tot een boedelachterstand van minimaal € 2.000,00 en het ontstaan van nieuwe schulden. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij de huurprijs van hun nieuwe woning tijdig hebben doorgegeven en dat de nieuwe schulden inmiddels zijn voldaan. Het hof oordeelt echter dat de bewindvoerder onvoldoende informatie heeft ontvangen om de boedelstand te kunnen beoordelen en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de nieuwe schulden zijn voldaan. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsanering van de appellanten tussentijds moet worden beëindigd, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 november 2015
Zaaknummer : 200.178.575/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/13/378 R en C/03/13/379 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1]
en
[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellante 2] ,
advocaat: mr. G. Nijmeijer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2015, hebben [appellant 1] en [appellante 2] ieder voor zich verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregelingen af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellante 2] , bijgestaan door mr. Nijmeijer;
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 september 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] d.d. 29 oktober 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 oktober 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van 20 juni 2013 is ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van elk beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 10 juli 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant 1] en [appellante 2] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant 1] en [appellante 2] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit ten aanzien van beide appellanten, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de verslagen van de bewindvoerder blijkt dat de saniet reeds over de eerste verslagleggingsperiode niet tijdig en niet volledig aan zijn informatieplicht heeft voldaan, ondanks rappel van de bewindvoerder. (…)
De saniet is voorts, zo blijkt uit het reeds genoemde verslag, na verkoop van de eigendomswoning, verhuisd. De bewindvoerder werd noch voorafgaand aan de verhuizing noch daarna geïnformeerd over de hoogte van de huurprijs. (…)
Ten slotte is gebleken dat een boedelachterstand is ontstaan van minimaal € 2.077,82 en nieuwe schulden ter hoogte van € 2.072,80.”
3.4.
[appellant 1] en [appellante 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan ieder voor zich in hoger beroep gekomen. [appellant 1] en [appellante 2] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de nalatenschappen van de moeder van [appellant 1] en de moeder van [appellante 2] merken [appellant 1] en [appellante 2] op dat de afwikkelingen hiervan op instructie van de bewindvoerder door laatstgenoemde zijn verricht. [appellant 1] en [appellante 2] hebben dit ook aan de notaris bericht en die heeft contact opgenomen met de bewindvoerder, waarbij is medegedeeld dat er geen boedelbeschrijving is opgemaakt, behoudens dan dat is vastgesteld, dat erflaatster geen voertuigen bezat en er slechts een oude meubilaire inboedel aanwezig was die geen waarde vertegenwoordigde alsook sieraden zonder waarde. Omdat er dus geen boedelbeschrijving was hebben [appellant 1] en [appellante 2] die ook niet aan de bewindvoerder kunnen overleggen. Voorts stellen [appellant 1] en [appellante 2] dat zij de huurprijs van hun nieuwe woning wel tijdig aan de bewindvoerder hebben bericht en wel per email op 11 april 2014. Met betrekking tot de nieuwe schulden merken [appellant 1] en [appellante 2] op dat deze schulden inmiddels geheel zijn voldaan. Aangaande de boedelachterstand merken [appellant 1] en [appellante 2] op dat deze achterstand voor een groot deel is veroorzaakt doordat er in de eerste maand van hun schuldsaneringsregelingen nog geen vordering bij de werkgever van [appellant 1] was gedaan en er later door de werkgever kennelijk te weinig inhoudingen en afdrachten aan de bewindvoerder zijn verricht. [appellant 1] en [appellante 2] kunnen zich daarbij met betrekking tot het inlopen van dit tekort overigens vinden in het voorstel van de bewindvoerder om de restitutie van Energie Direct en de vakantiegelden hiervoor aan te wenden. Tot slot stellen [appellant 1] en [appellante 2] dat zij beiden nagenoeg vanaf de beëindiging van hun gezamenlijke bedrijf weer werk hebben gevonden en erkennen zij dat zij de informatieverplichting niet altijd correct zijn nagekomen, waarbij wel bedacht moet worden dat de afgelopen twee jaren voor hen een uiterst moeilijke periode is geweest. Naast de teloorgang van hun bijna honderdjarige onderneming hebben zij het overlijden van hun beider ouders moeten verwerken en heeft [appellant 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant 1] en [appellante 2] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant 1] en [appellante 2] erkennen nogmaals dat zij de informatieplicht niet naar behoren zijn nagekomen, maar dat de bewindvoerder met de informatie die wel door hen was overlegd wel in staat had moeten zijn om de juiste boedelstand te berekenen. Ook had de bewindvoerder volgens [appellant 1] en [appellante 2] uit de door hen overgelegde bankafschriften kunnen opmaken dat de AVP polis inmiddels was afgesloten. De bewindvoerder heeft met deze informatie volgens [appellant 1] en [appellante 2] evenwel niets gedaan. Tot slot verzoek [appellant 1] en [appellante 2] subsidiair om een verlenging van hun schuldsaneringsregeling voor de duur van bijvoorbeeld één jaar.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de informatieplicht stelt de bewindvoerder vast dat [appellant 1] en [appellante 2] geen informatie hebben aangeleverd voor een zeer lange, nagenoeg de gehele schuldsaneringsperiode. Telefonisch, een brief en een email leverde te weinig informatie op om het verloop van de schuldsaneringsregelingen voldoende te kunnen beoordelen. De informatie die wel werd aangeleverd was daarvoor immers niet voldoende. Met betrekking tot het huurcontract merkt de bewindvoerder op dat hij nimmer kennis heeft genomen van de aan hem verzonden email van 11 april 2014. Nadien heeft hij dan ook meermaals, en tevergeefs, verzocht om informatie omtrent de nieuwe huurwoning, onder andere gedurende een telefonisch onderhoud op 14 juli 2014. Voorts merkt de bewindvoerder op dat hij, vanwege het ontbreken van informatie, ten aanzien van de boedel, ten aanzien van de nieuwe schulden alsmede omtrent de afdekking van risicoaansprakelijkheden niet de huidige stand van zaken kan geven. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat hij van de voormalige werkgever van [appellante 2] had vernomen dat haar dienstverband van rechtswege zou aflopen op 3 november 2014 en dat hij vervolgens niet op de hoogte is gesteld van het feit dat zij weer werkt zodat sinds die tijd een WW-uitkering op de boedel wordt ontvangen. Daarbij komt dat [appellante 2] , na het verlies van haar baan, nimmer sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en ook niet bekend is over welke periode en onder welke condities zij een WW-uitkering heeft ontvangen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan op 2 november 2015, en derhalve eerst twee dagen voor de zitting in hoger beroep, een omvangrijk pakket van ongeordende informatiebescheiden van [appellant 1] en [appellante 2] te hebben ontvangen dat, zo is hem na een eerste bestudering gebleken, nog immer niet volledig is. Met betrekking tot de eerste vijftien maanden van de schuldsaneringsregelingen ontbreken namelijk zowel bankafschriften als loonspecificaties. Voorts stelt de bewindvoerder dat hij reeds in zijn tweede verslag melding heeft gemaakt van de ontstane boedelachterstand waarbij hij [appellant 1] en [appellante 2] bovendien heeft verzocht om met betrekking tot het inlopen hiervan een plan van aanpak op te stellen, hetgeen nog steeds niet is geschied. De bewindvoerder kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat [appellant 1] en [appellante 2] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregelingen voortdurend de eigen controle hebben willen behouden en alles op hun eigen manier hebben aangepakt. Als voorbeeld hiervan noemt de bewindvoerder het feit dat [appellant 1] en [appellante 2] hem nimmer hebben laten weten dat de verkoop van hun woning geen doorgang vond. De bewindvoerder staat dan ook afwijzend tegenover het ter zitting in hoger beroep gedane subsidiaire verzoek van [appellant 1] en [appellante 2] om hun schuldsaneringsregeling te verlengen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant 1] en [appellante 2] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling hebben erkend, dat [appellant 1] en [appellante 2] de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren zijn nagekomen. Het hof gaat hierbij, temeer nu de bewindvoerder [appellant 1] en [appellante 2] reeds vanaf zijn eerste verslaglegging ten aanzien van ontbrekende informatiebescheiden heeft gerappelleerd, voorbij aan het verweer van [appellant 1] en [appellante 2] dat de wel door hen aan de bewindvoerder verstrekte informatie in ieder geval voldoende zou moeten zijn geweest voor het op een juiste wijze berekenen van het vtlb en daaraan gekoppeld de boedelstand. Ook het feit dat [appellant 1] en [appellante 2] eerst twee dagen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep, en daarmee veel te laat, de bewindvoerder alsnog van een omvangrijk aantal informatiebescheiden hebben voorzien, daargelaten nog dat deze informatiebescheiden nog immer niet volledig zijn, maakt dit geenszins anders. Een en ander klemt bovendien des temeer nu [appellant 1] en [appellante 2] op 6 november 2014 met betrekking tot de nakoming van de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen schriftelijk door de rechter-commissaris zijn gewaarschuwd.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat er sprake is van een boedelachterstand van ruim € 2.000,00. Daargelaten nog de vraag of deze boedelstand, zoals door [appellant 1] en [appellante 2] is betoogd, niet verwijtbaar is ontstaan, feit is dat de bewindvoerder deze boedelachterstand reeds in zijn tweede verslaglegging vermeldde waarbij hij [appellant 1] en [appellante 2] bovendien nadrukkelijk te verstaan gaf dat zij met betrekking tot het inlopen van deze boedelachterstand een plan van aanpak dienden op te stellen, hetgeen evenwel nimmer is geschied.
3.8.4.
Voorts staat vast dat er gedurende het verloop van de schuldsaneringsregelingen bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan ter hoogte van ruim € 2.000,00, hetgeen ex artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw niet is toegestaan. Dat deze schulden, zoals door [appellant 1] en [appellante 2] wordt betoogd, inmiddels geheel zouden zijn voldaan acht het hof, nu er door [appellant 1] en [appellante 2] hiertoe geen enkel bewijs van betaling is overgelegd, bovendien onvoldoende aannemelijk. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant 1] en [appellante 2] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.5.
Nu, tevens doordat [appellant 1] en [appellante 2] bekend zijn, althans redelijkerwijs geacht worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst (tot welke processtukken onder meer ook de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 6 november 2014 behoort) hen de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om hun schuldsaneringsregelingen te verlengen daargelaten nog, dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant 1] en [appellante 2] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Afgezien hiervan, zijn de door of namens sanieten aan de bewindvoerder gedane toezeggingen in de brief van 26 november 2014 niet (tijdig) nagekomen en hebben sanieten eerst enkele dagen vόόr de mondelinge behandeling in hoger beroep de bewindvoerder informatie verstrekt die ook nog eens onvolledig bleek te zijn, mede waardoor er geen sprake is van een daadwerkelijke en structurele gedragsverandering die (voldoende) gerechtvaardigde hoop geeft voor de toekomst.
3.8.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregelingen van [appellant 1] en [appellante 2] tussentijds dienen te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.