ECLI:NL:GHSHE:2015:4547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
HR 200.174.148/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter bij vaststelling beslagvrije voet en niet-ontvankelijkheid verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de appellant in zijn verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet. De appellant, die in Nederland woont, verzocht om een beslagvrije voet op grond van de artikelen 475b en 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat de civiele rechter geen bevoegdheid heeft om de beslagvrije voet vast te stellen, indien de verzoeker in Nederland woont. De appellant had geen middelen van bestaan door een strafrechtelijk conservatoir beslag op zijn uitkeringen, maar het hof concludeerde dat hij niet-ontvankelijk was in zijn verzoek omdat de beslagvrije voet niet door de civiele rechter kan worden vastgesteld in zijn situatie. Het hof benadrukte dat indien de beslagvrije voet niet of niet juist wordt toegepast door de deurwaarder, de verzoeker een executiegeschil of executie-kort geding moet entameren. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek en gaf geen beslissing over de proceskosten, aangezien de Staat niet om veroordeling had verzocht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 november 2015
Zaaknummer : 200.174.148/01
Zaaknummer eerste aanleg : 3894836 OV VERZ 15-33
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Nouta te Maastricht,
tegen:
de
Staat der Nederlanden, afdeling
Functioneel Parket te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2015, heeft appellant verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat – kort weergegeven – [appellant] met terugwerkende kracht een beslagvrije voet wordt toegekend op grond van artikel 475b juncto artikel 475c Rv, dan wel subsidiair op grond van artikel 475e Rv, en de Staat te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2.
De Staat heeft een verweerschrift met één productie genomen, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2015.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Nouta.
Mevrouw [partner], partner van [appellant] , is ter zitting in hoger beroep gehoord in de functie van informant.
Namens de Staat is niemand ter zitting in hoger beroep verschenen.
Namens, de Sociale Verzekeringsbank, opgeroepen als belanghebbende, is evenmin iemand ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen (producties 8 en 9) van de advocaat van [appellant] d.d. 22 oktober 2015;
  • een brief van de rechtbank Limburg aan het hof d.d. 14 augustus 2015, waarin wordt medegedeeld dat wegens drukke werkzaamheden en gebrek aan tijd niet alvast een proces-verbaal wordt opgemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft, zo begrijpt het hof uit de beschikking waarvan beroep, recht op een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) en op een uitkering uit het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg (AZL). Er is mogelijk een aanspraak op een uitkering uit het Pensioenfonds voor de bouwnijverheid. Naar het hof begrijpt ligt op de uitkeringen een op verzoek van het Functioneel Parket te Zwolle gelegd strafrechtelijk conservatoir beslag. [appellant] stelt geen middelen van bestaan te hebben door dit beslag. [appellant] verzoekt dan ook om toepassing van de beslagvrije voet.
3.2.
Bij beschikking waarvan beroep, is het verzoek van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 475b juncto 475c Rv beslag gelegd kan worden onder periodieke uitkeringen. Bij de beslaglegging dient rekening gehouden te worden met een beslagvrije voet. Voor de hoogte van de beslagvrije voet is hetgeen is voorgeschreven in artikel 475d Rv bepalend. [appellant] stelt dat hij thans geen middelen van bestaan heeft. De kantonrechter kan [appellant] hierin niet volgen. Onweersproken is immers vast komen te staan dat de Sociale Verzekeringsbank vanaf 17 juli 2014 aan [appellant] zijn volledige AOW heeft overgemaakt. Van de zijde van het pensioenfonds Bouw is medegedeeld dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen [appellant] en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van [appellant] dient te worden afgewezen, aldus de kantonrechter.
3.3.
[appellant] is tegen deze beschikking in beroep gekomen. In het beroepschrift voert [appellant] – onder meer – aan dat zijn bankpas en gelden op zijn bankrekening zijn geblokkeerd, en dat hij feitelijk niet de beschikking heeft over zijn inkomsten.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij zich uitdrukkelijk op het standpunt stelt dat hij formeel en feitelijk in Nederland woonachtig is, dat hij slechts af en toe in België verblijft, dat hij zijn vaste lasten in Nederland betaalt en dat hij hier belastingplichtig is en ook werkelijk belasting betaalt.
Mevrouw [partner], partner van [appellant] , heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat [appellant] niet bij haar woonachtig is in België.
3.4.
De Staat der Nederlanden in de persoon van het Functioneel Parket te Zwolle heeft bij verweerschrift (de brief van 28 oktober 2015) laten weten dat zij blijft bij het standpunt als verwoord in (een procedure) in (straf)raadkamer van 21 oktober 2014; de betreffende beschikking naar aanleiding van die raadkamerbehandeling is bijgevoegd. In die procedure heeft de officier van justitie aangegeven dat de beslagvrije voet niet geldt omdat [appellant] niet in Nederland woont en daar evenmin een vaste verblijfplaats heeft. De officier van justitie is van mening dat [appellant] samenwoont met mevrouw [partner] in haar huis in België.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Ingevolge de artikelen 475b en 475c Rv juncto artikel 475 Rv geldt dat beslag onder een derde op periodieke uitkeringen – zoals beslag op een AOW-uitkering of een pensioenuitkering – slechts geldig is voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Indien beslag is gelegd onder verschillende derden – zoals uitkeringsverstrekkers – dan wordt de beslagvrije voet omgeslagen in verhouding tot de hoogte van deze periodieke betalingen. De beslagvrije voet dient te worden toegepast door de deurwaarder die het beslag legt. Anders dan door [appellant] kennelijk wordt betoogd, kent de wet niet de mogelijkheid voor het hof of een andere civiele rechter om de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c Rv op verzoek van de beslagene vast te stellen of te bepalen, behoudens ten aanzien van personen die niet in Nederland wonen of hun vaste verblijfplaats hebben (artikel 475e Rv) dan wel in geval van weerkerende betalingen als bedoeld in artikel 475f Rv, maar dat daarvan sprake zou zijn is gesteld noch gebleken. Indien de beslagvrije voet niet of niet juist wordt toegepast door de deurwaarder, dient degene wiens periodieke uitkering(en) is (zijn) beslagen, een executiegeschil (artikel 438 lid 2 Rv) of executie-kort geding (artikel 438 lid 2 Rv) te entameren. Het hof komt in dezen geen bevoegdheid toe. [appellant] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn primaire verzoek.
3.5.2.
Uitgaande van het uitdrukkelijke standpunt van [appellant] , dat hij formeel en feitelijk zijn (vaste) woon- en verblijfplaats in Nederland heeft, constateert het hof dat het subsidiaire verzoek van [appellant] tot vaststelling van een beslagvrije voet uit hoofde van artikel 475e Rv, evenmin ontvankelijk is. Artikel 475e Rv luidt immers:
Geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft…(…) Het door het hof vaststellen van een beslagvrije voet kan op basis van artikel 475e Rv dus alleen geschieden indien de verzoeker niet in Nederland woont of aldaar vast verblijft. [appellant] kan dus ook niet in dit subsidiaire verzoek worden ontvangen.
3.5.3.
Indien het hof zou zijn toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet, dan zou het verzoek dienen te stranden op een gebrek aan overlegging van de juiste stukken. Immers, voor het vaststellen van de beslagvrije voet dient men te kunnen beschikken over een volledig overzicht van de inkomsten en van sommige uitgaven van de verzoeker, derhalve verificatoire bescheiden ten aanzien van de inkomsten (jaaroverzichten van inkomsten, belastingaangiftes, (woon)toeslagen), alsmede van de woonlasten en zorgverzekeringskosten (huurovereenkomst, ziektekostenverzekeringspolis), een en ander als aangegeven in artikel 475d Rv. Ook ligt het voor de hand in dit kader een overzicht van alle bankafschriften van de afgelopen maanden over te leggen. Een groot deel van de hiervoor genoemde stukken ontbreekt, zodat het hof – indien het bevoegd zou zijn geweest een inhoudelijk oordeel te geven – op basis van hetgeen thans is overgelegd geen beslagvrije voet had kunnen vaststellen. Ook in zoverre is [appellant] derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
3.5.4.
Gelet op hetgeen hierboven is beslist, behoeven de grieven geen bespreking meer. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Nu de Staat niet heeft verzocht om veroordeling in de proceskosten, zal het hof hierover geen beslissing geven.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, P.J.M. Bongaarts en L.Th.L.G. Pellis en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.