ECLI:NL:GHSHE:2015:452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.145.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid van bestuurders in financiële onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van VSM B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin VSM vorderingen had ingesteld tegen drie geïntimeerden wegens onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid. VSM, een houdster- en financieringsmaatschappij, had in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling van de geïntimeerden gevorderd tot betaling van een bedrag van € 203.197,50, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank had de vorderingen van VSM afgewezen, omdat onvoldoende was onderbouwd dat VSM schade had geleden door de overmaking van het bedrag aan OMG B.V., een vennootschap die in financiële problemen verkeerde. VSM stelde dat de overmaking in strijd was met de instructies van de curator en dat de geïntimeerden onrechtmatig hadden gehandeld.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van VSM besproken, waarbij het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat VSM niet had aangetoond dat zij schade had geleden door de overmaking. Het hof benadrukte dat de vraag of VSM schade had geleden, moest worden beoordeeld aan de hand van de vermogenspositie van VSM na de overmaking in vergelijking met de situatie zonder de overmaking. Het hof concludeerde dat VSM door de overmaking niet in een slechtere vermogenspositie was komen te verkeren, aangezien de overmaking aan een schuldeiser was gedaan. Het hof verwierp de grieven van VSM en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij VSM werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.145.150/01
arrest van 10 februari 2015
in de zaak van
[VSM] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.C. Heuving te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],

advocaat: mr. P.E.M. Schol te Enschede,
2.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J. Keupink te Hengelo,
3.
[geïntimeerde 3],wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. P.C.M. Dirven te Roosendaal,
geïntimeerden,
op het bij exploten van dagvaarding van respectievelijk 27, 26 en 26 maart 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2013, gewezen tussen appellante – verder: VSM - als eiseres en geïntimeerden – tezamen [geïntimeerden c.s.] en ieder afzonderlijk respectievelijk [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te noemen - als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/253606/HA ZA 12-613)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. Een tussenvonnis van 16 januari 2013, waarnaar in het vonnis van 30 december 2013 wordt verwezen, heeft het hof in het procesdossier niet aangetroffen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memories van antwoord van [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (met een productie);
  • het pleidooi, waarbij VSM, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] pleitnotities hebben overgelegd;
  • de door VSM bij H12 formulier van 18 december 2014 toegezonden drie producties en de door [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] bij H12 formulieren van respectievelijk 22, 30 en 23 december 2014 toegezonden producties, die bij het pleidooi bij akte in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
VSM is een houdster- en financieringsmaatschappij die zich richtte op het uitgeven van winstdelende obligaties. VSM leende de gelden die zij aantrok door aan VSMB ([VSM] Beleggingen B.V.), waarvan VSM alle aandelen hield en enig bestuurder was. VSMB hield zich bezig met vastgoedontwikkeling, handel in vastgoed en vastgoedbelegging. VSMB is economisch eigenaar van het vastgoed. De juridische eigendom van het vastgoed is in handen van Bewaarder [VSM] B.V. (verder: Bewaarder VSM). VSF ([VSF] B.V.) is enig aandeelhoudster en bestuurder van VSM en van Bewaarder VSM.
Van 3 mei 2004 tot 28 januari 2010 was [Vastgoed] Vastgoed B.V. (verder: [Vastgoed] Vastgoed) enig aandeelhouder en bestuurder van VSF. Aandeelhouders van [Vastgoed] Vastgoed waren [Holding] Holding B.V., een persoonlijke vennootschap van [geïntimeerde 1], en Beheermaatschappij [Beheermaatschappij] B.V., een persoonlijke vennootschap van [geïntimeerde 2]. [Vastgoed] Vastgoed is op 7 december 2010 in staat van faillissement verklaard.
Vanaf 28 januari 2010 kwamen de aandelen van VSF in handen van een viertal Stak’s (Stichting administratiekantoor VSM obligaties, respectievelijk Stak 2005-2006, Stak 2007, Stak 2008 en Stak 2009). [geïntimeerde 2] werd (indirect) bestuurder van die stichtingen. Hij is uit die hoedanigheid teruggetreden in november 2010. De in juli 2010 opgerichte Stichting belangen obligatiehouders VSM (verder: de Belangenstichting) heeft die taak overgenomen. De Belangenstichting heeft het bestuur van VSF in handen gelegd van [Beheer] Beheer BV (via een groepsvennootschap).
Op 5 november 2009 hebben VSF, VSM, VSMB en Bewaarder VSM een dienstverleningsovereenkomst gesloten met [OMG] B.V. (verder: OMG) (prod. 9 inl. dagv.). In de overeenkomst werd aan OMG het uitvoeren van administratieve werkzaamheden opgedragen voor een bedrag van, inclusief managementondersteuning door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3], € 43.900,- excl. btw (€ 52.241,= incl. btw) per maand. OMG is opgericht op 27 juni 2007. Van 16 juli 2009 tot 19 augustus 2011 was enig aandeelhouder en bestuurder van OMG SMC Swiss Capital Management AG. De aandelen van deze laatste vennootschap werden (indirect) gehouden door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3]. [geïntimeerde 3] was van 1 juli 2010 tot 19 augustus 2011 algemeen directeur van OMG.
VSF, VSM en VSMB zijn in de loop van 2009 (verder) in financiële problemen komen te verkeren. Bij besluit van 19 maart 2010 (prod. 17 inl. dagv.) heeft De Nederlandsche Bank (verder: DNB) op de voet van art. 1:76 lid 1, lid 2 aanhef en onder c. en lid 8 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) jo art. 3:5 Wft mr. C. Broekman benoemd als curator ten aanzien van het bestuur en de algemene vergadering van aandeelhouders van VSM. De opdracht aan de curator hield onder meer in:
“a. inventariseer de financiële situatie bij VSM en (…) VSMB en doe voorstellen met het oog op het verbeteren van de financiële situatie bij VSM en VSMB c.q. het voorkomen van het verder verslechteren daarvan. (…)”.
De curator heeft [geïntimeerde 2] (in diens hoedanigheid van bestuurder van VSM) bij brief van 15 juli 2010 (prod. 32 inl. dagv.) geschreven:
“(…) heb geconstateerd dat er sinds ik mijn opdracht heb van De Nederlandsche Bank forse bedragen zijn overgemaakt aan [OMG]. Dat is in weerwil van de tussen ons gemaakte afspraken (…) U mag van mij niet meer zulke betalingen verrichten en ook overigens geen betalingsverkeer meer doen zonder dat ik daarvan op de hoogte ben). (…)”
Op 5 augustus 2010 is op de bankrekening van VSMB een bedrag van € 203.199,51 gestort met als reden van betaling
‘Afrekening [pand]’. (prod. 35 inl. dagv.)
Op 5 augustus 2010 is voormeld bedrag in opdracht van VSMB overgemaakt op rekening van OMG door vier spoedbetalingen ten bedrage van respectievelijk € 72.595,=, tweemaal € 52.241,= en € 26.000,= (totaal € 203.197,50). Op de bijlagen bij het rekeningafschrift (prod. 34 inl. dagv.) is in alle gevallen vermeld: verrekening via maandnota en op de laatste drie afschriften zijn tevens factuurnummers (nrs. [factuurnummer 1], [factuurnummer 2] en (restbetaling) [factuurnummer 3]) vermeld. Factuur [factuurnummer 3] vermeldt, enigszins afwijkend, € 52.241,= ‘voeren administratie juni 2010’ (uiterste betaaldatum 30-06-2010), factuur [factuurnummer 1]: € 52.241,= ‘voeren administratie juli 2010’ (uiterste betaaldatum 30-07-2010), factuur [factuurnummer 2]: € 26.061,= ‘voeren administratie augustus 2010’ (uiterste betaaldatum 5 augustus 2010, met de toevoeging: ‘Let op! Facturen moeten met ingang van 01 augustus 2010 vooraf voldaan zijn’) (prod. 36 inl. dagv.)
Over voormelde overmaking is tussen de curator en [geïntimeerde 2] gecorrespondeerd. Het hof verwijst hiervoor kortheidshalve naar de opsomming van de feiten door de rechtbank in r.o. 3.1 van het vonnis waarvan beroep.
Van het bedrag van € 203.197,50 is door OMG een bedrag van € 34.735,= teruggeboekt. Uit dit bedrag zijn met toestemming van de curator crediteuren van VSM betaald.
VSF, VSM en VSMB hebben in december 2010 bij de rechtbank Arnhem surseance van betaling aangevraagd en tegelijkertijd aan hun schuldeisers een ontwerpakkoord (prod. 18 inl. dagv.) aangeboden.
Kennelijk is daarop aan VSF, VSM en VSMB surseance van betaling verleend. Bij beschikkingen van 29 maart 2011 heeft de rechtbank Arnhem de aangeboden ontwerpakkoorden gehomologeerd (prod. 19 inl. dagv.). Vervolgens heeft DNB de curatele beëindigd.
VSF, VSM, VSMB en Bewaarder VSM hebben op 14 augustus 2012 een overeenkomst van lastgeving (prod. 1 inl. dagv.) gesloten waarbij VSM zich als lastnemer jegens VSF, VSMB en Bewaarder VSM als lastgevers heeft verbonden om in eigen naam [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aan te spreken voor door de contractspartijen gezamenlijk geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen en/of in strijd met de Wet Financieel Toezicht verrichte handelingen. In de overeenkomst wordt de op dat moment al vast te stellen schade begroot op € 203.197,50 exclusief wettelijke rente en kosten.
Op 17 augustus 2011 is de naam van OMG gewijzigd in Fund Select Benelux B.V. (hierna nog steeds OMG te noemen). OMG is op 12 april 2012 in staat van faillissement verklaard. VSM heeft het bedrag dat zij in de onderhavige procedure vordert ook als vordering jegens OMG in het faillissement van OMG ter verificatie ingediend.
Bij vonnissen van 17 oktober 2014 van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, zijn [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] veroordeeld voor verschillende misdrijven. In alle zaken werd enige vorm van strafbaar onttrekken van gelden aan VSM bewezen geacht. [geïntimeerde 1]. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben allen hoger beroep ingesteld tegen hun veroordelingen.
3.1.2.
VSM vorderde in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling van I. het in r.o. 3.1.1. onder h en m genoemde bedrag van € 203.197,50 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2010 en II. een bedrag van € 5.160,= aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. VSM stelde dat het onder I genoemde bedrag de schade is die zij en/of een of meer van de met haar gelieerde vennootschappen (VSF, VSMB en Bewaarder VSM) heeft geleden door de overmaking van dat bedrag op 5 augustus 2010 van de rekening van VSMB op die van OMG. Die overmaking is, naar VSM stelt, in strijd met de uitdrukkelijke instructies van de curator verricht en onrechtmatig. VSM voert een aantal gronden aan waarom [geïntimeerden c.s.] ter zake die overmaking onrechtmatig handelen moet worden verweten en zij voor de daardoor aan VSM (en/of een van de andere vennootschappen waarvoor zij in eigen naam optreedt) toegebrachte schade aansprakelijk zijn.
3.1.3.
[geïntimeerden c.s.] hebben ieder voor zich gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.1.4.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen:
t.a.v. de Wft als grondslag:
  • dat het alsnog aan crediteuren van VSM betaalde bedrag € 34.735,= geen betaling in strijd met de instructies van de curator inhoudt (r.o. 3.23);
  • dat [geïntimeerde 2] ten aanzien van het resterende bedrag van € 168.462,50 wel heeft gehandeld in strijd met de instructies van de curator (r.o. 3.24);
  • dat onvoldoende is onderbouwd dat VSM door het handelen van [geïntimeerde 2] schade heeft geleden en de vordering, voor zover gegrond op art. 1:76 lid 6 onder Wft, wordt afgewezen (r.o. 3.28);
  • dat hetzelfde geldt ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] en door VSM bovendien onvoldoende is onderbouwd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] ter zake de gewraakte rechtshandelingen als feitelijk leidinggevenden van VSM konden worden beschouwd (r.o. 3.29);
t.a.v. onrechtmatige daad als grondslag:
  • dat voor persoonlijk onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd (r.o. 3.30);
  • dat onvoldoende is onderbouwd dat VSM of een van de andere vennootschappen schade hebben geleden en aan de vraag of [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 3] onrechtmatig handelen kan worden verweten niet wordt toegekomen (r.o. 3.31).
De rechtbank wees de vorderingen van VSM af en veroordeelde VSM in de proceskosten van [geïntimeerden c.s.]
3.2.
VSM heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Daarvan zijn de grieven I en III gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat door VSM onvoldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat VSM (VSF, VSMB en/of Bewaarder VSMB) ten gevolge van de overmaking van het bedrag van € 203.197,50 (verder: de overmaking) schade heeft geleden. Het hof zal deze grieven, die zijn gericht tegen de grond waarop de rechtbank de vorderingen van VSM heeft afgewezen, hierna het eerst bespreken. Daarbij zal het hof onder VSM mede VSF, VSMB en Bewaarder VSMB begrijpen en die laatste vennootschappen alleen nog waar nodig specifiek vermelden. Verder zal het hof bij het navolgende in aanmerking nemen dat door VSM niet is gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van een bedrag van € 34.735,= geen sprake is van handelen in strijd met de instructies van de curator en/of onrechtmatig handelen en dat VSM zich in hoger beroep ook zelf alleen ten aanzien van het resterende bedrag van de overmaking nog op de ongeoorloofdheid van die overmaking beroept. Voor zover hierna over de overmaking en/of het overgemaakte bedrag wordt gesproken is dat in verband met de schadevordering derhalve alleen nog relevant voor een bedrag van € 168.462,50.
3.3.1.
De rechtbank heeft in r.o. 3.27 van het bestreden vonnis met betrekking tot haar oordeel, dat van schade van VSM ten gevolge van de overmaking niet is gebleken, overwogen dat na de gewraakte overmaking door VSM in het kader van de surseance van de vennootschappen aan de schuldeisers een akkoord is aangeboden (10% voor de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting) en dat niet is gesteld of gebleken welke gevolgen de overmaking voor het akkoord en de totstandkoming daarvan heeft gehad. De rechtbank overwoog dat daardoor niet duidelijk was of het achterwege blijven van de overmaking tot een ander akkoord zou hebben geleid en evenmin welke financiële gevolgen dit voor de financiële onderneming (toev. hof: VSM) zou hebben gehad. (r.o. 3.27). De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat door de overmaking een van de crediteuren van VSM (toev. hof: OMG) was voldaan.
3.3.2.
VSM stelt zich in de toelichting op grief I primair op het standpunt dat de vraag of met het overgemaakte bedrag een crediteur van VSM is betaald niet relevant is voor de vraag of VSM schade heeft geleden en dat voor de beantwoording van die vraag evenmin ter zake doet of eventueel een of meer andere crediteuren van VSM betaald hadden moeten worden. Volgens VSM dient voor de vraag of er schade is uitsluitend de situatie dat de overmaking niet zou hebben plaatsgevonden te worden vergeleken met de situatie dat deze wel heeft plaatsgevonden.
3.3.3.
Het hof verwerpt dat standpunt als rechtens onjuist. Van schade voor VSM zelf is alleen sprake indien VSM zonder de gewraakte overmaking in een betere vermogenspositie zou hebben verkeerd dan zij na de gewraakte overmaking is komen te verkeren. Indien de overmaking aan een crediteur van VSM ten goede is gekomen, is de vermogenspositie van VSM door de overmaking niet verslechterd. VSM zou dan zonder de overmaking wel over meer financiële middelen hebben beschikt maar ook voor eenzelfde bedrag meer schulden hebben gehad. De overmaking zou uiteraard wel tot schade hebben geleid indien de overgemaakte gelden aan een niet-schuldenaar zouden zijn uitgekeerd. Dat dit het geval zou zijn geweest is door VSM echter niet aan haar vordering ten grondslag gelegd. In haar berekening onder 11 van de memorie van grieven gaat VSM ook zelf uit van de hypothese dat OMG zonder de betaling van het bedrag van € 168.462,50 als schuldeiser voor dat bedrag zou zijn aangemerkt.
3.3.4.
Voor de beoordeling van de vraag of door VSM schade is geleden gaat het, naar VSM terecht stelt maar door de rechtbank ook niet is overwogen, niet om de vraag of zonder de overmaking enige andere crediteur van VSM met het thans aan OMG betaalde bedrag zou zijn of moeten zijn voldaan maar om de vraag of VSM zonder de overmaking in een betere vermogenspositie zou hebben verkeerd. Voor de beantwoording van die vraag gaat het alleen om de hoogte van het vermogen, niet om de samenstelling daarvan. Niet relevant is wat VSM bij niet overmaking van het overgemaakte bedrag met dat bedrag zou hebben gedaan. Zowel indien bij het niet gedaan zijn van de overmaking sprake zou zijn geweest van een hoger actief en een in gelijke mate hogere schuldenlast als in het geval dat uit de niet overgemaakte gelden een andere crediteur dan OMG zou zijn voldaan, is voor VSM - in de situatie dat de overmaking aan een crediteur (OMG) is gedaan - geen sprake van een per saldo betere vermogenspositie dan de vermogenspositie waarin VSM na de overmaking en de daarmee gekweten schuld aan OMG is komen te verkeren.
3.3.5.
Het voorgaande laat onverlet dat een of meer crediteuren van VSM door de overmaking kunnen zijn benadeeld doordat zij ondanks de voor VSM in beide gevallen gelijke vermogenspositie ten gevolge van wijziging van de samenstelling van het vermogen zijn benadeeld. Bij niet betaling van OMG zou het overgemaakte bedrag immers voor hen (althans de gezamenlijke crediteuren) of een of meer van hen beschikbaar zijn geweest. Het gaat dan echter om nadeel van een of meer crediteuren of van de gezamenlijke crediteuren, niet om door VSM zelf geleden schade.
3.4.1.
VSM heeft subsidiair aangevoerd dat de rechtbank haar had moeten toelaten tot bewijs van haar stelling dat zij schade heeft geleden. Zij heeft verder haar stelling, dat zij schade heeft geleden, nader onderbouwd en opnieuw bewijs daarvan aangeboden.
3.4.2.
Het hof acht het bezwaar van VSM dat de rechtbank haar niet tot bewijs heeft toegelaten ongegrond. Nu VSM onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld op grond waarvan tot de door haar gestelde schade kon worden geconcludeerd, kwam de rechtbank terecht aan een bewijsopdracht daarvoor niet toe.
3.4.3.
De nadere uiteenzetting van VSM ten aanzien van haar stelling, dat zij door de overmaking schade heeft geleden, houdt het volgende in. Het voor uitkering in het kader van een akkoord voor de schuldeisers beschikbare actief (thans, na aftrek van de vorderingen van de hypotheekhouders, € 2.805.000,=) zou zonder de overmaking € 168.462,50 hoger zijn geweest maar niet tot een hoger akkoordpercentage dan 10% hebben geleid. Wel zou OMG dan voor 10% in haar vordering van het bedrag van € 168.462,50 mee hebben gedeeld uit de voor het akkoord beschikbare gelden. Per saldo zou dan in VSM na het akkoord 90% van het bedrag van € 168.462,50 (ofwel € 151.616,25) zijn overgebleven.
3.4.4.
Het hof merkt op dat de door VSM onder 10 van de memorie van grieven vermelde berekening een rekenfout bevat. In die berekening vermindert VSM voor de hypothetische situatie het totaalbedrag van de vorderingen van de gezamenlijke schuldeisers (€ 25.578.000,=) met de alsdan onvoldaan gebleven vordering van OMG van € 168.462,50 terwijl de vorderingen van de crediteuren in dat geval juist met het bedrag van € 168.462,50 moeten worden vermeerderd. De verhouding beschikbaar actief/ schuldeisers wordt daarmee, anders dan door VSM berekend: 2.973.462,50/ 25.746.462,50 (11,55% in plaats van 11,04 als door VSM berekend).
3.4.5.
Afgezien daarvan acht het hof de berekening van VSM geen juiste wijze om te bepalen of VSM van de overmaking al dan niet schade heeft ondervonden. Zoals in r.o. 3.3.3 overwogen, dient de vraag òf VSM schade heeft geleden te worden beantwoord door vergelijking van de vermogenssituatie waarin zij door de overmaking is komen te verkeren te vergelijken met de vermogenssituatie waarin zij zou hebben verkeerd indien de betreffende overmaking niet zou hebben plaatsgevonden. Die vergelijking leidt (zie r.o. 3.3.4) in dit geval tot de conclusie dat – wat er ook zij van eventuele benadeling van crediteuren van VSM – van benadeling van VSM zelf ten gevolge van de overmaking niet blijkt. VSM betrekt bij haar vergelijking ten onrechte een aantal speculatieve elementen die bij die vergelijking niet mogen worden betrokken (zoals zij in de memorie van grieven onder 7 ook zelf stelt). Zo is het nog maar de vraag òf in de hypothetische situatie het bedrag van de overmaking ten tijde van het akkoord nog als bate in de boedel aanwezig zou zijn geweest, niet tot een ander uitkeringspercentage zou hebben geleid en niet aan de crediteuren zou zijn uitgekeerd.
3.4.6.
Nu de nadere onderbouwing van VSM van haar stelling dat zij schade heeft geleden als rechtens onjuist moet worden verworpen en VSM ook in hoger beroep geen andere feiten en/of omstandigheden heeft gesteld die tot bewijs van die stelling kunnen leiden, is er ook in hoger beroep geen grond voor enige bewijsopdracht ter zake. Aan het door VSM in hoger beroep gedaan aanbod tot bewijs wordt daarom voorbijgegaan.
3.5.1.
Op grond van het voorgaande worden de grieven I en III verworpen voor zover VSM in die grieven het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat van schade van VSM niet is gebleken.
3.5.2.
Dit betekent dat de grieven II en IV en III (voor het overige, inzake de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3]) verder geen bespreking behoeven nu VSM bij die grieven alleen belang heeft indien het hof ten aanzien van het door VSM geleden zijn van schade tot een ander oordeel zou zijn gekomen dan de rechtbank.
3.5.3.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. VSM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen. Op verzoek van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] zal de beslissing over de proceskosten ten aanzien van hen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt VSM in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden als volgt worden begroot:
- voor [geïntimeerde 1] op € 1.601,= aan verschotten en € 9.789,= aan salaris advocaat;
- voor [geïntimeerde 2] op € 1.601,= aan verschotten en € 9.789,= aan salaris advocaat;
- voor [geïntimeerde 3] op € 1.601,= aan verschotten en € 9.789,= aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordelingen ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, D.A.E.M. Hulskes en H.R. Quint en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 februari 2015.