Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/195768/HA ZA 09-1533)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van 12 februari 2014;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
op in het boekhoudsysteem aanwezige “standaard” overzichten. Deze maandelijkse werkzaamheden zullen door een senior assistent-accountant worden uitgevoerd.
:
het periodiek aanleveren van de salarisstrook;
het berekenen van het vakantiegeld;
het verzorgen van de jaarverwerking, inhoudende:
het aanleveren van jaarwerk ten behoeve van de belastingdienst en de bedrijfsvereniging;
het aanleveren van de jaaropgaven per werknemer.
voorbereid. Vervolgens worden de aangiften gereviewed en geoptimaliseerd door een fiscalist. Door op deze wijze te werken, kan de aangifte vennootschapsbelasting voor € 850 worden gedaan.
grieven 1, 2 en 3zijn gericht tegen het vonnis van 29 december 2010.
grieven 4 en 5zijn gericht tegen het vonnis van 26 juni 2013.
grieven 6, 7 en 8zijn gericht tegen het (eind)vonnis van 30 oktober 2013.
grief 2bestrijdt Fluvialis rechtsoverweging 4.6 van het vonnis van 29 december 2010 dat het – gelet op het bepaalde in het voorstel van BDO onder 4 – contractueel mogelijk is dat voor wat betreft de post administratieve dienstverlening meer in rekening wordt gebracht “van” [het hof begrijpt: “dan”] de overeengekomen maandbedragen.
grief 3wordt betoogd dat onjuist is het oordeel van de rechtbank dat het toetsingskader wordt gegeven door artikel 7:405 lid 2 BW waarin is bepaald dat, indien loon is verschuldigd doch de hoogte daarvan niet door partijen is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is (rechtsoverweging 4.8 van het vonnis van 29 december 2010).
grief 4voert Fluvialis aan dat de rechtbank voor het vaststellen van het redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de oorspronkelijke “fixed fee-afspraak” (rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van 26 juni 2013).
grief 5wordt betoogd dat de rechtbank er in het tussenvonnis van 26 juni 2013 ten onrechte vanuit is gegaan dat BDO alle opgedragen werkzaamheden zonder meer heeft verricht.
“Er zijn geen kosten voor aangifte vennootschaps-belasting, inkomstenbelasting en de jaarrekening 2008 in rekening gebracht.”Fluvialis stelt dat zij voor genoemde (dus niet uitgevoerde) werkzaamheden volgens de vaste prijsafspraak wel moest betalen en dat zij bovendien voor het door de opvolgend accountant laten uitvoeren van die ontbrekende werkzaamheden ook heeft moeten betalen. Kennelijk bedoelt Fluvialis hiermee (ook) te bestrijden de door de rechtbank toegepaste vermindering van de prijs met 10% (rechtsoverweging 2.14 van het vonnis van 30 oktober 2013).
“worden jaarlijks geïndexeerd met een prijs-, loon- en kostenindex”). De door de rechtbank schattenderwijs vastgestelde indexering komt neer op zo’n 10%. Dit komt over een periode van 2006 tot en met 2008 neer op een indexeringspercentage van 4% per jaar of, anders gezegd, op een indexatie van 3% per jaar (samengesteld) over 2006, 2007 en 2008. Dit percentage komt het hof niet onredelijk voor. Grief 5 gaat dus niet op.
4. Facturering”onder meer
“(...) dat maandelijks naast het vaste bedrag de meer- (...) uren zullen worden verwerkt ten opzichte van de zo zorgvuldig mogelijk genoemde begrote uren.”(zie slot van het in 3.1.2 opgenomen citaat). Waar Fluvialis aan BDO opdracht gaf tot dit meerwerk, had het haar – gelet op de inhoud van de offerte – duidelijk moeten zijn dat dit niet onder de vaste prijs viel en dat deze werkzaamheden dus afzonderlijk (per uur) zouden worden gefactureerd.
grieven 6 en 7die zijn gericht tegen het vonnis van 30 oktober 2013.
grief 6klaagt Fluvialis erover dat de rechtbank niet heeft voldaan aan “haar verzwaarde motiveringsplicht” en dat zij BDO niet heeft uitgenodigd om haar stellingen concreet onderbouwd en op geloofwaardige wijze aan te passen, meer specifiek heeft de rechtbank BDO niet uitgenodigd de omvang en de kwaliteit van de werkzaamheden aan te tonen.
grief 7wordt betoogd dat de rechtbank een groot aantal zaken onbesproken heeft gelaten, in welk verband Fluvialis aanvoert dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar verweer dat BDO toerekenbaar tekort is geschoten, met name waar het betreft de door haar jegens Fluvialis in acht te nemen zorgplicht. Volgens Fluvialis heeft BDO haar werkzaamheden ten onrechte per direct opgeschort en is zij “zonder gegronde reden” overgegaan tot invordering van haar facturen, zonder enige dialoog en zonder acht te slaan op haar belangen, waardoor Fluvialis genoodzaakt was een nieuwe accountant in te schakelen die voor een groot deel het werk moest overdoen.
grief 8aan dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd “de vordering van Fluvialis heeft afgewezen” en haar in de proceskosten heeft veroordeeld, waaronder ook mede begrepen de helft van de kosten van de deskundige.