3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 23 juni 1995 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
Het huwelijk van partijen is op 16 oktober 2006 omgezet in een geregistreerd partnerschap.
Op 1 december 2006 hebben partijen een overeenkomst gesloten tot beëindiging van hun geregistreerd partnerschap.
De beëindigingsovereenkomst is op 14 december 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 13 februari 2007 is ten overstaan van notaris [notaris A] te [plaats] de notariële akte van verdeling en levering gepasseerd. Bij deze akte is de voormalige echtelijke woning van partijen, gelegen aan [het adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) aan de man toegedeeld en geleverd. Voorts heeft de vrouw bij die akte aan de man kwijting verleend voor de betaling van het door hem aan haar ter zake van overbedeling verschuldigde bedrag van € 65.000,-.
De man heeft de woning bij overeenkomst van 27 mei 2010 aan een derde verkocht voor € 392.500,-. De transportakte is op 2 mei 2011 notarieel verleden.
In de overeenkomst beëindiging geregistreerd partnerschap van 1 december 2006 zijn partijen onder punt b overeengekomen:
“het tot hun gemeenschap van goederen behorende registergoed met schuur en uitweg, aanbehoren, erf en tuin, gelegen aan [het adres] te [postcode] [woonplaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie [sectieletter], nummer [A] en [B], groot twaalf are en tien centiare, zal worden toebedeeld en geleverd aan de man, onder zijn verplichting om de daarop rustende hypothecaire schulden van de Rabobank en de Postbank geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, onder volledig vrijwaring van de vrouw”
Voorts zijn partijen onder j van voornoemde overeenkomst overeengekomen:
“in verband met de vorenstaande verdeling is de man overbedeeld met een bedrag groot vijfenzestig duizend euro (€ 65.000,00), welk bedrag door de man aan de vrouw zal worden uitgekeerd bij het passeren van de akte van verdeling en levering en tegen ontvangst van welk bedrag de vrouw algehele kwijting zal verlenen”
In de notariële akte van verdeling en levering van 13 februari 2007 zijn partijen overgegaan tot de verdeling van de tussen hen bestaan hebbende huwelijksgemeenschap. Tot de gemeenschap behoren aan de activazijde onder meer:
“1. Het woonhuis met aanbehoren, schuur en uitweg, plaatselijk bekend [het adres], te [postcode] [plaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie [sectieletter], nummer [A], groot vier are en vijfentwintig centiare en sectie [sectieletter], nummer [B], groot zeven are en vijfentachtig centiare,
- belast met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van de statutair te [vestigingsplaats ] (feitelijk adres: [het adres], [postcode] [vestigingsplaats ], postadres: [het adres], [postcode] [plaats]) gevestigde coöperatie Coöperatieve Rabobank West-zeeuws-vlaanderen U.A., destijds genaamd de cooperatie: Cooperatieve Rabobank West Zeeuwsch-Vlaanderen B.A., gevestigd te [vestigingsplaats ], tot een bedrag van éénhonderddertig duizend gulden (ƒ 130.000,00) ofwel achtenvijftig duizend negenhonderdéénennegentig euro en drieënveertig eurocent (€ 58.991,43), zulks blijkens een akte van (geldlening met) hypotheekstelling op acht april negentienhonderd drieënnegentig voor notaris [notaris B] te [plaats] verleden, ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers te [plaats] in register hypotheken 3 op dertien april negentienhonderd drieënnegentig in deel [nummer] nummer [nummer];
- en belast met een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de naamloze vennootschap Postbank N.V., gevestigd te [vestigingsplaats ] en aldaar kantoorhoudende aan [het adres], (postcode [postcode]), tot een bedrag van vierenzestig duizend vijfhonderd gulden (ƒ 64.500,00) ofwel negentwintig duizend tweehonderdachtenzestig euro en tweeëntachtig eurocent (€ 29.268,82), zulks blijkens een akte van (geldlening met) hypotheekstelling op vier september tweeduizend voor mij, notaris verleden, ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers te [plaats] op vijf september tweeduizend, in register hypotheken 3 in deel [nummer] nummer [nummer], welke beiden heden zullen worden afgelost.”
Voorts behoren tot de gemeenschap aan de passivazijde:
“1. De schuld aan de voornoemde Rabobank te [vestigingsplaats ], wegens voormelde hypothecaire geldlening met de daarover verschuldigde rente, eventuele boeten en kosten vanaf de peildatum.
2. De schuld aan de voornoemde Postbank te [vestigingsplaats ], wegens voormelde hypothecaire geldlening met de daarover verschuldigde rente, eventuele boeten en kosten vanaf de peildatum.
3. De schuld aan de Dexia Bank Nederland pro resto groot drie duizend zevenhonderdéén euro en éénenzeventig eurocent (€ 3.701,71).”
Aan de man zijn onder meer de woning en de schulden voornoemd toegedeeld. Voorts
zijn partijen terzake van overbedeling overeengekomen:
“Partijen verklaren dat in verband met bovenstaande verdeling de man is overbedeeld met een waarde van vijfenzestig duizend euro (€ 65.000,00), als gevolg waarvan hij een schuld heeft ten bedrage van vijfenzestig duizend euro (€ 65.000,00) aan de vrouw.”
Vervolgens staat in genoemde notariële akte:
“KWIJTING
Gemeld bedrag is heden door de man aan de vrouw voldaan waarvoor de vrouw kwijting verleent”.
In de slotbepalingen van genoemde notariële akte verklaren partijen onder meer:
“dat partijen terzake van deze verdeling niets meer van elkander te vorderen hebben en elkaar volledige kwijting verlenen zonder enig voorbehoud.”.
3.2.1.De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 112.917,52 te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De vrouw verwijst naar de op 24 oktober 2006 tussen partijen gesloten overeenkomst waarin zij zijn overeengekomen als volgt:
“(…)
Dit convenant/deze overeenkomst bepaald uitsluitend de afspraak tussen
De heer [de man] en mevrouw [de vrouw]
Betreffende het woonhuis aan [het adres], [postcode] te [woonplaats]
Wij ( [de man] en [de vrouw]) hebben besloten te gaan scheiden.
Het huwelijk zal separaat ontbonden worden.
Wij zijn overeen gekomen dat [de man] in het huis blijft wonen en dat hij [de vrouw] een bedrag
Van €65.000,00 betaald.
[de vrouw] krijgt dit bedrag en [de man] blijft in het huis wonen. [de vrouw] doet afstand van alle rechten en plichten ten opzichte van het huis aan [het adres] te [woonplaats].
Na betaling van de €65.000,-- zal [de vrouw] het huis verlaten en de spullen meenemen zoals zij dit beiden zijn overeen gekomen in een andere dan deze overeenkomst.
Wanneer [de man] het huis aan [het adres] binnen 5 jaar verkoopt moet hij de overwaarde delen met [de vrouw]. Het deel van [de vrouw] word in mindering gebracht met de reeds ontvangen €65.000,00
(…)”
De vrouw stelt dat nu de man de woning binnen de termijn van vijf jaar heeft verkocht zij, gelet op de overeenkomst van 24 oktober 2006, aanspraak maakt op de helft van de overwaarde, welke zij becijfert op € 112.917,52.
3.2.3.De man heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 13 april 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het tussenvonnis van 20 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat de finale kwijting die de vrouw door ondertekening van de notariële boedelverdeling aan de man heeft verleend, ook betrekking heeft op andere afspraken dan die welke tussen partijen in het kader van de boedelverdeling zijn gemaakt. De rechtbank heeft de vrouw opgedragen het origineel van de overeenkomst van 24 oktober 2006 ter griffie te deponeren.
3.3.3.In het tussenvonnis van 15 februari 2012 heeft de rechtbank de vrouw toegelaten om, door middel van getuigen, te bewijzen dat de man zijn handtekening heeft gezet onder de overeenkomst van 24 oktober 2006.
3.3.4.In het tussenvonnis van 21 november 2012 heeft de rechtbank beslist dat met de gehoorde getuigen naar voorlopig oordeel het bewijs is geleverd dat de handtekening van de man op de overeenkomst van 24 oktober 2006 authentiek is. De man is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren door middel van vergelijkend handschriftonderzoek. De zaak is verwezen naar de rol voor conclusie na deskundigenbericht zijdens de man.
3.3.5.In het eindvonnis van 11 december 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet is geslaagd in het tegenbewijs van de stelling van de vrouw dat de handtekening onder de overeenkomst van 24 oktober 2006 afkomstig is van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat bewezen is dat de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Tussen partijen is vervolgens nog in geschil geweest wat dient te worden verstaan onder ‘overwaarde’. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat dient te worden uitgegaan van de verkoopprijs van € 392.500,- en dat daarop in mindering strekken de schulden aan de Rabobank ten bedrage van € 20.420,11 en € 42.428,45, aan de Postbank ten bedrage van € 29.794,69 en aan Dexia ten bedrage van € 3.701,71. De rechtbank heeft de levensverzekeringpolis buiten beschouwing gelaten evenals de nieuwe (hypothecaire) leningen bij de Rabobank die de man is aangegaan na de scheiding met de vrouw. De notariskosten en de kosten van de makelaar heeft de rechtbank wel in mindering gebracht op de verkoopprijs.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 79.424,22 vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 1 februari 2011 tot de dag van volledige betaling en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.