ECLI:NL:GHSHE:2015:4440

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
HD 200.171.436_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 194 Rv met verzoek om deskundigenbericht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in een hoger beroep. De appellanten, [appellante] N.V. en [appellant], hebben een hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 30 oktober 2014 was gewezen. In het incident vorderden zij een deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van een handtekening onder een brief van 25 juni 1999, die van belang zou zijn voor de beoordeling van de cessie tussen hen. De Ontvanger van de Belastingdienst had in eerste aanleg gevorderd dat een beding, waarbij [appellant] zijn loonvorderingen op [geïntimeerde sub 1] aan [appellante] overdroeg, vernietigd werd. De kantonrechter had deze vordering toegewezen en de appellanten in de proceskosten veroordeeld.

Het hof heeft in het incident geoordeeld dat het niet noodzakelijk was om een deskundigenbericht te bevelen, omdat de vraag of het hof voldoende was voorgelicht om tot een beslissing in de hoofdzaak te komen, in beginsel in de hoofdzaak moet worden beantwoord. De vordering van de appellanten werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak werd verwezen naar de rol van 15 december 2015 voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest is uitgesproken op 3 november 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.171.436/01
arrest van 3 november 2015
gewezen in het incident ex artikel 194 Rv in de zaak van

1.[appellante] N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

2.
[appellant],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. R.S. Schouten te Zeist,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] Europe S.A.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte te ’s-Hertogenbosch,
en

2.De Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf,gevestigd te Arnhem,

geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.C.G. Vestjens te Amsterdam,,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 30 oktober 2014 tussen appellanten – [appellante] respectievelijk [appellant] – en geïntimeerde sub 1 – [geïntimeerde sub 1] - als gedaagden en geïntimeerde sub 2 – de Ontvanger – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2423138 / 303)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het incidenteel verzoek tot een bericht van deskundigen ex artikel 194 Rv alsmede de memorie van grieven met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde sub 1] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van de Ontvanger.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In eerste aanleg heeft de Ontvanger, na vermindering van eis, gevorderd:
a. a) een verklaring voor recht dat het beding waarin [appellant] zich jegens [appellante] verbond om de loonvorderingen op [geïntimeerde sub 1] aan [appellante] over te dragen, terecht door de Ontvanger op grond van artikel 3:45 BW is vernietigd, althans deze rechtshandeling te vernietigen;
b) een veroordeling van [geïntimeerde sub 1] tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder van een bedrag van in totaal € 3.716,- ter zake een openstaand bedrag op de aanslag IB 1998 ad € 2.032,-, inclusief kosten van vervolging ad € 1.648,07;
te vermeerderen met de invorderingsrente en proceskosten als vermeld in de dagvaarding.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
- verklaard voor recht dat de Ontvanger de rechtshandeling waarmee [appellant] op 31 augustus 2009 zijn loonvorderingen op zijn werkgever [geïntimeerde sub 1] heeft overgedragen aan [appellante] op goede gronden buitengerechtelijk heeft vernietigd;
- [appellant] en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de Ontvanger;
- [geïntimeerde sub 1] veroordeeld aan de Ontvanger te betalen de som van € 3.716,-, te vermeerderen met de invorderingsrente.
3.3.
[appellant] en [appellante] vorderen in het incident een deskundigenonderzoek op grond van artikel 194 Rv.
3.4.
Ingevolge artikel 194 Rv kan de rechter op verzoek van een partij een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. De rechter in feitelijke instanties is vrij al dan niet deskundigenbericht te bevelen, aldus de Hoge Raad (HR 6 december 2002, NJ 2003,63).
3.5.
[appellant] en [appellante] hebben ter onderbouwing van hun vordering gesteld dat voor de vraag in onderhavige zaak of de cessie tussen [appellant] en [appellante] paulianeus is, van groot belang is dat onderzoek wordt gedaan naar de authenticiteit van de handtekening onder de brief van 25 juni 1999. [appellant] betwist dat hij deze brief heeft geschreven. Indien komt vast te staan dat de handtekening onder de brief van 25 juni 1999 niet door [appellant] is gezet, zal [appellant] een herzieningsverzoek indienen bij de Hoge Raad. De eerdere strafrechtelijke veroordeling kan niet in stand blijven. Deze lijkt te zijn gegrond op een onrechtmatig afgenomen verklaring die niet de verklaring van [appellant] is en die niet door hem is ondertekend. Als gevolg hiervan kan ook het beroepen vonnis niet in stand blijven omdat de kantonrechter daarin uitgaat van de juistheid van de stafrechtelijke veroordeling in 2004 en de overwegingen van de rechtbank Arnhem in de vonnissen van 11 december 2012 en 2 juli 2013 alsmede van dit hof van 23 augustus 2013 over het FIOD-onderzoek.
3.6.
Het hof stelt voorop dat de vraag of het hof voldoende is voorgelicht om tot een beslissing in de hoofdzaak te komen dan wel een deskundigenbericht noodzakelijk acht, in beginsel in de hoofdzaak moet worden beantwoord. Het hof ziet in hetgeen door [appellant] en [appellante] is aangevoerd geen aanleiding om vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak het gevorderde deskundigenonderzoek toe te wijzen. Het hof zal de vordering in het incident daarom afwijzen.
3.7.
Het staat [appellant] en [appellante] overigens vrij om een rapport van een niet door het hof benoemde deskundige als bewijs van hun stellingen in de procedure in te brengen.
3.8.
Het hof zal [appellant] en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.9.
De zaak wordt naar de rol van 15 december 2015 verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] en [appellante] af;
veroordeelt [appellant] en [appellante] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat; en welke kosten aan de zijde van de Ontvanger tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,-aan salaris advocaat.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 december 2015 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 november 2015.
griffier rolraadsheer