In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in een hoger beroep. De appellanten, [appellante] N.V. en [appellant], hebben een hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 30 oktober 2014 was gewezen. In het incident vorderden zij een deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van een handtekening onder een brief van 25 juni 1999, die van belang zou zijn voor de beoordeling van de cessie tussen hen. De Ontvanger van de Belastingdienst had in eerste aanleg gevorderd dat een beding, waarbij [appellant] zijn loonvorderingen op [geïntimeerde sub 1] aan [appellante] overdroeg, vernietigd werd. De kantonrechter had deze vordering toegewezen en de appellanten in de proceskosten veroordeeld.
Het hof heeft in het incident geoordeeld dat het niet noodzakelijk was om een deskundigenbericht te bevelen, omdat de vraag of het hof voldoende was voorgelicht om tot een beslissing in de hoofdzaak te komen, in beginsel in de hoofdzaak moet worden beantwoord. De vordering van de appellanten werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak werd verwezen naar de rol van 15 december 2015 voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest is uitgesproken op 3 november 2015.