In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking werd afgewezen. De vader, die in 1991 is gehuwd met de moeder van zijn kinderen, heeft in het verleden verschillende verzoeken ingediend met betrekking tot de alimentatie voor zijn kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage moest leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, maar de vader stelt dat hij door de executie van deze beschikking in financiële problemen komt. Het hof heeft de feiten en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de executie zou leiden tot een noodtoestand. De vader heeft drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.