ECLI:NL:GHSHE:2015:4423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
HD 200.130.373_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst met betrekking tot een geldlening aan een BV zonder instemming van de partner

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst tussen een man en een vrouw. De man had zonder instemming van de vrouw de opbrengst van de verkoop van hun gemeenschappelijke woning geleend aan zijn besloten vennootschap (BV). De vrouw, die in het incidenteel hoger beroep was, betwistte de stelling van de man dat zij gezamenlijk een lening van € 260.000,- aan de BV hadden verstrekt. Het hof oordeelde dat de man niet was geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de lening gezamenlijk was aangegaan. De verklaringen van beide partijen en getuigen waren tegenstrijdig, en de man had geen schriftelijke overeenkomst van de lening overgelegd. Het hof concludeerde dat de vrouw niet op de hoogte was van de lening en dat de man niet had aangetoond dat de vrouw had ingestemd met de overboeking van de gelden naar de BV. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 3 november 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.373/01
arrest van 3 november 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. E.J.H. Reitsma te Vught,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 december 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer C/02/228462/HA ZA 10-2275 gewezen eindvonnis van 6 februari 2013, alsmede de tussenvonnissen van de rechtbank Breda van 9 maart 2011 en 8 augustus 2012.

5.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 december 2014;
  • het proces-verbaal van de enquête van 23 maart 2015;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête van 9 juni 2015;
  • de memorie na enquête van 14 juli 2015;
  • de antwoordmemorie na enquête en contra-enquête van 11 augustus 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de man toegelaten bewijs te leveren van zijn stellingen:
- dat partijen gezamenlijk € 260.000,- hebben geleend aan Felstech BV (rov. 3.10.3),
- de man toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat partijen gezamenlijk een bedrag van in totaal € 77.489,66 aan Felstech BV hebben geleend (rov. 3.11.3).
Het hof zal beide onderwerpen hierna achtereenvolgens bespreken.
6.2.
Naar aanleiding van grief 1 principaal appel: Geldlening ad € 260.000,-
6.2.1.
De man heeft als partijgetuige verklaard:
“Toen wij het huis aan de [adres 1] hadden verkocht hebben we met BRG, dhr. [vertegenwoordiger BRG] besproken dat de overwaarde in Felstech BV zou worden gestopt. Dit gesprek waarbij mevrouw aanwezig was heeft in juni op kantoor van BRG plaatsgevonden. Nu er geen zicht was op een nieuwe woning was het fiscaal aantrekkelijk om het geld bij de BV te parkeren. Wij woonden al in de huurwoning toen de woning aan de [adres 2] in beeld kwam. (…) De koopovereenkomst met betrekking tot deze woning is op 14 augustus aangegaan maar het transport heeft pas in oktober plaatsgevonden omdat het moeite kostte de financiering rond te krijgen. Het was niet mogelijk om een gezamenlijke hypotheek te krijgen zoals voorheen wel mogelijk was. Op uw vraag waarom de overwaarde van de [adres 1] niet is geïnvesteerd in de woning aan de [adres 2] antwoord ik dat dat niet aan de orde was. Het was in die tijd beter om een hoge hypotheek te nemen. Dat heeft moeite gekost maar dat is uiteindelijk wel gelukt. (…) Ik heb met mevrouw besproken dat op de 260.000,- euro die in de BV was geparkeerd rente en aflossing betaald zou worden. Zo is dat opgenomen in de jaarstukken en ook is in de bankafschriften terug te zien dat op deze lening werd afgelost. BGR heeft destijds deze lening in een overeenkomst vastgelegd. Voor zover ik weet hebben mevrouw en ik deze overeenkomst ondertekend. Ik kan niet aan deze overeenkomst komen omdat er sprake was van een zakelijk geschil met BRG. (…) Ik beschik thuis niet over een getekend exemplaar. Waarschijnlijk is mij wel een kopie van de overeenkomst toegestuurd maar dat zal dan geen getekend exemplaar zijn. Ik kan dat stuk niet meer vinden. (…) Ik kan mij niet herinneren of ik met mevrouw heb besproken hoe de rekening courant verhouding met de BV’s in onze belastingaangiftes is verwerkt. De accountant heeft geadviseerd dat zo te doen.”
De vrouw heeft als getuige verklaard:
“Ik ben bij het notarieel transport van de woning aan de [adres 1] aan de kopers aanwezig geweest. (…) We hebben indertijd niet besproken wat we zouden gaan doen met de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 1] . We zouden op zoek gaan naar een nieuwe woning. Nadat wij het huis aan de [adres 1] hadden verkocht zijn wij op zoek gegaan naar een nieuwe woning in [woonplaats] . (…) Met mij is niet besproken dat de verkoopopbrengst met betrekking tot de [adres 1] zou worden overgeboekt naar het bedrijf van dhr. [appellant] . Toen wij uit elkaar gingen in 2010 ben ik daar pas achter gekomen. (…) Ik ben niet betrokken geweest bij de financiering van de woning aan de [adres 2] .”
Getuige [getuige 1] verklaarde:
“Ik ben vanaf januari 2009 de accountant van dhr. [appellant] . (…) De geldlening die betrekking had op de overwaarde van de [adres 1] bleek uit de administratie. (…) De geldlening is in de eerste bespreking met meneer en mevrouw niet expliciet aan de orde gekomen. Later is deze lening besproken bij het doorlopen van de aangifte IB. Partijen waren fiscaal partner. Over de lening is gesproken in box 3 termen. Ik nam de belastingaangifte met mevrouw door aan de hand van de jaarrekening(van de schoonheidssalon van de vrouw
,toevoeging hof)
daar deze de basis vormt voor de aangifte. Daarnaast werden de overige posten die in de aangifte voorkwamen besproken. Met mevrouw is expliciet gesproken over de lening in die zin dat ik uitlegde dat die betrekking had op de overwaarde van de woning aan de [adres 1] . (…) Mevrouw heeft over de aangifte 2007 geen vragen gesteld overigens ook niet over de aangifte 2008. Omdat ze geen vragen stelde had ik de indruk dat ze wel wist waar het over ging. Maar uiteindelijk stond in box 3 ook een minimaal bedrag zodat geen belasting betaald hoefde te worden. (…) Het overdragen van vorderingen van meneer naar mevrouw was een puur fiscale aangelegenheid. (…) Het klopt dat ik in mijn stukken melding maak van een vordering van dhr. [appellant] op [appellant] Montage Beheer BV dan wel rekening courant directie. (…)”
Getuige [getuige 2] verklaarde:
“Sinds de zomer van 2010 ben ik bij mw. [geïntimeerde] betrokken. (…) Ik heb geconstateerd dat van de gemeenschappelijke rekening van partijen geld werd overgemaakt naar de BV’s (naar Felstech BV en [appellant] Montage Beheer BV). De meeste bedragen werden overgeboekt naar Beheer BV. Naar Felstech BV werd minder frequent overgeboekt, zij het dat naar Felstech BV het bedrag van 260.000 euro werd overgeboekt. Ik constateerde dat er ook geld terug werd geboekt van de BV’s naar de en/of rekening maar dat er minder terugkwam dan dat er heen ging. Ik heb geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag waarom deze geldstromen zo liepen. Het ter beschikking stellen van privégelden aan de BV is fiscaal ongunstig. De zogeheten TBS-regeling geldt dan. Over het ter beschikking gestelde geld moet rente in rekening worden gebracht en die rente moet in Box 1 worden opgegeven. Ik constateerde dat dat niet gebeurd was. Met betrekking tot de verkoopopbrengst van huis 2(de [adres 1] , toevoeging hof)
heb ik geconstateerd dat op dezelfde dag dat de verkoopopbrengst werd gestort op de en/of rekening 260.000 euro werd doorgestort naar Felstech BV. Dit bedrag is nooit teruggestort. Ik heb hier eerst met de broer van mevrouw over gesproken en later met mevrouw zelf. Op uw vraag hoe zij reageerde zeg ik u dat zij schrok en ontzet was. Ze had dit niet verwacht. (…) Tijdens de bespreking van 11 oktober heb ik gevraagd waarom een bedrag van 260.000 euro van de en/of rekening naar Felstech BV is overgemaakt. Op die vraag heb ik toen geen antwoord gekregen. Dat werd een opzoekvraag. (…) Ook zijn er later fiscale redenen gesuggereerd voor het storten van voormeld bedrag in de BV, maar die fiscale redenen heb ik nooit begrepen. Zoals ik hiervoor heb uitgelegd geldt in dat geval de TBS-regeling en dat is fiscaal inefficiënt omdat de rente in Box 1 belast is. Ik heb geconstateerd dat de rente over ‘de lening’ niet in de aangifte in Box 1 is opgenomen. (…) Noch door dhr. [appellant] noch door dhr. [getuige 1] is er tijdens de bespreking van 11 oktober 2010 op gewezen dat mevrouw al op de hoogte was van de overboeking van het bedrag van 260.000 euro naar de BV. Ook in de communicatie nadien is daar niet op gewezen. Evenmin heeft dhr. [getuige 1] er op gewezen dat hij mevrouw al eerder had verteld dat haar geld in de BV zat. Dhr. [getuige 1] heeft wel gemeld dat hij in het kader van de bespreking van de aangifte van mevrouw heeft uitgelegd dat het gemeenschappelijk vermogen van partijen op de fiscaal meest gunstige wijze in Box 3 was verdeeld. In zijn laatste mail aan mij heeft dhr. [getuige 1] vermeld dat de storting van het bedrag van 260.000 euro een lening van dhr. [appellant] aan de BV betrof. Noch dhr. [appellant] noch dhr. [getuige 1] hebben mevrouw er op gewezen dat de storting van het bedrag van 260.000 euro een gemeenschappelijke lening van partijen zou zijn.”
6.2.1.
De man stelt in zijn memorie na enquête dat het hem bevreemdt dat de vrouw als partijgetuige heeft verklaard:
“We hebben indertijd niet besproken wat we zouden gaan doen met de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 1] .”En
“met mij[lees de vrouw]
niet is besproken dat de verkoopopbrengst met betrekking tot de [adres 1] zou worden overgeboekt naar het bedrijf van dhr. [appellant] . Toen wij uit elkaar gingen in 2010 ben ik daar pas achter gekomen. Met de boekhouder is hier niet over gesproken.”
Daartoe voert de man het volgende aan. Financiële zaken aangaande huizen werden wel degelijk gezamenlijk besproken. Partijen bespraken in grote lijnen of de aankoop van de woning haalbaar was. Dat strookt ook met de verklaring van de vrouw dat
“(…) financiële zaken niet echt besproken werden”en
“het financieel plaatje werd dan ook niet echt besproken.”Daarmee bedoelt de vrouw dat financiële zaken, waaronder de aan- en verkoop van huizen slechts in grote lijnen werden besproken. Partijen bespraken wel degelijk grote financiële beslissingen met elkaar. Dat blijkt ook uit het feit dat partijen na de verkoop van de [adres 1] eerst een woning zijn gaan huren en pas later op zoek zijn gegaan naar een nieuwe woning. Beide partijen hebben dat ook verklaard. De vrouw verklaart:
“Nadat wij het huis aan de [adres 1] hadden verkocht zijn wij op zoek gegaan naar een nieuwe woning in [woonplaats] . We hebben het huis aan de [adres 2] samen uitgezocht.”Uit het feit dat partijen financiële grote beslissingen, zoals het aan- en verkopen van woningen, gezamenlijk hebben genomen, blijkt ook dat de geldlening van € 260.000,- gezamenlijk is verstrekt. Het is dan ook vreemd dat de vrouw heeft verklaard dat de lening niet zou zijn besproken. De vrouw wist, dan wel behoorde te weten, dat er een geldlening aan Felstech was verstrekt. Dat blijkt ook uit de verklaring van de accountant van partijen, de heer [getuige 1] , die te kennen heeft gegeven dat
“Met mevrouw is expliciet gesproken over de lening in die zin dat ik uitlegde dat die betrekking had op de overwaarde van de woning aan de [adres 1] .”Dit is bevestigd door de heer [getuige 2] .
6.2.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij heeft er op gewezen dat de verklaring van de man op een aantal punten tegenstrijdig is (met name als het gaat om het met elkaar bespreken van financiële zaken) en onjuist (met name op het punt van de overeenkomst van geldlening). Uit de verklaring van de man kan geenszins afgeleid worden dat partijen de lening gezamenlijk zijn aangegaan, aldus de vrouw. Evenmin kan zulks afgeleid worden uit de door de heer [getuige 1] , de accountant van de man, afgelegde verklaring. De vrouw wijst ook op de door de heer [getuige 2] afgelegde verklaring waaruit blijkt dat in de gezamenlijke bespreking van de man, de vrouw, de heren [getuige 1] en [getuige 2] niet is aangegeven dat het om een gezamenlijke lening ging en toen ook geen antwoord gegeven kon worden op de vraag waarom het bedrag van 260.000 euro was overgeboekt.
6.2.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de man niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat partijen gezamenlijk € 260.000,- aan Felstech BV hebben geleend.
Het hof stelt vast dat partijen elkaar tegenspreken. De man verklaart dat wel degelijk sprake is van een gezamenlijke lening en verklaart zelfs dat er een schriftelijke overeenkomst is waarin dit vastligt. De vrouw verklaart daarvan niets geweten te hebben tot het moment waarop partijen uit elkaar gingen en zij de financiën op een rijtje wilde zetten.
Het had op de weg van de man gelegen de overeenkomst van geldlening die er volgens hem is, over te leggen en zo hij daartoe niet in staat was, zijn vorige accountant met wie partijen besproken zouden hebben dat het bedrag van € 260.000,- zou worden geparkeerd in de BV en die de overeenkomst zou hebben opgesteld, als getuige op te roepen. De man heeft dat niet gedaan. Hij heeft zijn huidige accountant als getuige laten horen. Deze, de heer [getuige 1] veronderstelde dat de vrouw op de hoogte was van de geldlening, doch het is zeer de vraag of hij op dat moment (ten tijde van de besprekingen van de fiscale aangifte met de vrouw) zelf wist of het om een lening van partijen gezamenlijk dan wel van de man alleen ging. In het viergesprek zou hij er dan ook zeker op gewezen hebben dat het om een gezamenlijke lening ging. Dat heeft hij niet gedaan. Integendeel, in zijn mail van 26 juli 2010 spreekt hij van een lening van de heer [appellant] aan de BV. De man zelf heeft er tijdens het viergesprek evenmin op gewezen dat partijen het bedrag van € 260.000,- gezamenlijk aan [appellant] Montage Beheer BV hadden geleend en dat zulks vastlag in een overeenkomst. Bovendien heeft de man tijdens die bespreking niet uit kunnen leggen waarom het bedrag van € 260.000,- is geleend aan de BV. Het werd een opzoekvraag, zoals de heer [getuige 2] verklaarde. Er is in de correspondentie nadien geen antwoord op die vraag gekomen en evenmin is melding gemaakt van het bestaan van een schriftelijke overeenkomst van geldlening. Ook tijdens het getuigenverhoor heeft de man geen bevredigende verklaring gegeven voor het lenen van een dergelijke som geld aan de BV.
Nu de man niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs, zal het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
6.3.
Naar aanleiding van grief 2 principaal appel: Investeringen, geldlening(en) en betalingen ad € 77.489,66
6.3.1.
De man stelt in zijn memorie na enquête dat de vrouw wist dat de geldstromen door elkaar liepen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de accountant van partijen, de heer [getuige 1] , de rekening-courant met de BV uitgebreid met de vrouw heeft besproken, hetgeen blijkt uit diens verklaringen:
“Daarnaast kwam ook de rekening-courantverhouding met [appellant] Montage Beheer BV aan de orde waarbij ook de mutaties verband houdende met privé-uitgaven werden besproken. Wij spraken daar in hoofdlijnen over, maar niet in detail qua bedragen, alleen de eindbedragen zoals opgenomen in de belastingaangifte kwamen aan de orde. In mijn opinie moet het voor mevrouw duidelijk zijn geweest dat via de zaak ook privé-uitgaven werden gedaan.”en
“Mevrouw heeft over de aangifte 2007 geen vragen gesteld overigens ook niet over de aangifte 2008. Omdat zij geen vragen stelde had ik de indruk dat ze wel wist waar het over ging.”De betalingen waaruit het totaalbedrag van € 77.489,66 bestaat, zijn verricht in de periode van 24 juni 2008 tot 18 november 2009.
Dat was de periode dat de heer [getuige 1] accountant was van beide partijen, althans de boekjaren waarover de heer [getuige 1] werkzaamheden heeft verricht en de rekening-courantverhoudingen met beide partijen uitdrukkelijk in het kader van de aangifte IB zijn besproken. Vast staat dus dat de vrouw wist dat geldstromen zakelijk en privé door elkaar liepen. De opmerking dat de vrouw er
“geen verstand”van heeft kan haar niet baten. Alles is immers uitvoerig met haar besproken en zij heeft ermee ingestemd. Nimmer heeft de vrouw eerder aan de bel getrokken. Dat komt voor haar rekening en risico. Dat geldt ook voor de opmerking dat de vrouw
“niet meer”weet waaruit de gezamenlijke inkomsten bestonden en dat zij zich nu verschuilt achter onwetendheid over betalingen en dergelijke. Vaststaat dat de vrouw slechts een bescheiden winst had uit haar schoonheidssalon en dat partijen het goed hadden. Die levensstijl valt niet te rijmen met enkel de salarissen van partijen.
6.3.2.
De vrouw heeft de stellingen gemotiveerd betwist. Zij heeft er op gewezen dat de heer [getuige 1] heeft verklaard dat de mutaties in de rekening courant alleen in hoofdlijnen met partijen werden besproken. maar niet in detail qua bedragen. Voorts wijst zij er op dat de man zelf heeft verklaard dat hij via internet bankierde en dat hij met de vrouw over de rekening-courantverhouding sprak maar het nooit over concrete bedragen had. Volgens de vrouw is de man er niet in geslaagd te bewijzen dat de vrouw met ieder van de afzonderlijke overboekingen van privé naar zakelijk heeft ingestemd én dat partijen voor ieder van die overboekingen zijn overeengekomen dat niet de man de schuldenaar is maar de BV. Een enkele instemming van de vrouw met de overboeking voldoet niet, aldus de vrouw. Dat heeft slechts tot gevolg dat enkel de man schuldenaar is geworden van de gemeenschap, nu hij immers toestemming vraagt om geld dat hen ieder voor de helft toebehoort over te maken naar een onderneming die uitsluitend aan hem toebehoort.
6.3.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het heel gebruikelijk is dat, wanneer in een huwelijk of in een samenleving, een van partijen een eigen onderneming in de vorm van een besloten vennootschap heeft, betalingen ten behoeve van privé door de BV worden gedaan en vervolgens in rekening-courant worden geboekt. In onderhavige zaak werden echter (forse) betalingen vanuit privé naar de BV gedaan.
Het hof stelt vast dat ook op dit punt partijen elkaar tegenspreken. Ook de heer [getuige 1] geeft geen duidelijkheid over deze kwestie. Hij verklaart immers het volgende:
“Ik nam de belastingaangifte met mevrouw door aan de hand van de jaarrekening daar deze de basis vormt voor de aangifte. Daarnaast werden de overige posten die in de aangifte voorkwamen besproken. Met mevrouw is expliciet gesproken over de lening in die zin dat ik uitlegde dat die betrekking had op de overwaarde van de woning aan de [adres 1] . Daarnaast kwam ook de rekening courant verhouding met [appellant] Montage Beheer Bv aan de orde waarbij ook de mutaties verband houdende met privé uitgaven werden besproken. Wij spraken daar in hoofdlijnen over maar niet in detail qua bedragen alleen de eindbedragen zoals opgenomen in de belastingaangifte kwamen aan de orde. In mijn opinie moet het voor mevrouw duidelijk zijn geweest dat via de zaak ook privé uitgaven werden voldaan. Met dhr [appellant] is gesproken over het feit dat zakelijk en privé door elkaar liepen (…) In het algemeen ben ik er geen voorstander van dat zakelijk en privé door elkaar te laten lopen maar in dit geval was het oplopen van de rekening courant niet problematisch omdat partijen een lening hadden uitstaan.”
Aan deze verklaring valt op dat de accountant het met name over de hiervoor geschetste situatie heeft: er worden door de zaak privébetalingen gedaan. De accountant heeft het niet over andere leningen van privé aan de BV afgezien van de lening van € 260.000,-. Hij veronderstelt bovendien dat de vrouw op de hoogte was, maar daarmee is natuurlijk niet gezegd dat de vrouw instemde met de betalingen ten behoeve van de onderneming van de man. Nu het de man was die de betalingen verzorgde en de vrouw daarmee geen bemoeienis had, ligt niet voor de hand dat zij op de hoogte was van de diverse transacties en dat zij daarmee heeft ingestemd. In de verklaringen van de man en de heer [getuige 1] is daarvoor geen steun te vinden. Het strookt ook niet met de eigen verklaringen van partijen waaruit blijkt dat partijen de financiën slechts in hoofdzaak met elkaar bespraken. De conclusie is dan ook dat de man niet is geslaagd in het bewijs dat partijen gezamenlijk € 77.489,66 aan Felstech BV hebben geleend. Grief 2 van de man faalt derhalve.
6.4.
Naar aanleiding van grief 4 principaal appel: ‘Curator’
6.4.1.
In genoemd tussenarrest van 23 december 2014, heeft het hof in rov. 3.13.3 overwogen grief 4 van de man in principaal appel verder te beoordelen nadat de man in de gelegenheid is gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat partijen gezamenlijk geldleningen hebben verstrekt aan Felstech BV, alsmede van zijn stelling dat de vrouw altijd op de hoogte is geweest van diverse geldstromen tussen privé en Felstech BV.
6.4.2.
Nu de man niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs behoeft deze grief geen verdere bespreking meer.
6.5.
Naar aanleiding van grief 8: Wettelijke rente
Het hof stelt vast dat het door de man aan de vrouw te betalen bedrag voortvloeit uit de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst. Nu niet is gebleken van een eerdere datum waarop de man in verzuim is geraakt heeft de rechtbank, zoals ook de vrouw heeft erkend, terecht de wettelijke rente toewijsbaar geoordeeld vanaf de dag der inleidende dagvaarding zijnde 1 december 2010.
6.6.
Naar aanleiding van grief 1incidenteel appel: Onrechtmatig handelen van de man
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man als rekeninghouder bevoegd was om over het saldo te beschikken en derhalve met het gemeenschappelijk vermogen een lening aan een van zijn ondernemingen mocht verstrekken. Wat ook verder zij van deze overweging, de vrouw heeft niet gesteld dat zij schade heeft geleden los van het bedrag dat nog aan haar toekomt uit hoofde van de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze grief faalt derhalve.
6.7.
Naar aanleiding van grief 2 incidenteel appel: Proceskosten
De vrouw heeft gesteld dat de man in de proceskosten van de eerste aanleg moet worden veroordeeld. Nu het om de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst gaat en bovendien niet gesteld kan worden dat de vorderingen van de vrouw volledig zijn toegewezen, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in dit soort procedures gebruikelijk is. De proceskosten zullen derhalve zowel in eerste aanleg als in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn appel tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 maart 2011;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Breda van 8 augustus 2012 en het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 februari 2013;
compenseert de proceskosten zowel die van de eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.Th.M. Raab, G.J. Vossestein en J.H.H. Theuws en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 november 2015.
griffier rolraadsheer