In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die op 13 september 1984 met elkaar zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Maastricht heeft op 27 oktober 2010 de echtscheiding uitgesproken, welke op 13 december 2010 is ingeschreven. In een eerdere beschikking van 6 april 2011 heeft de rechtbank de verdeling van de bijzondere gemeenschap en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bepaald. De man vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van de vrouw met betrekking tot een auto, die aan hem was toebedeeld, maar waarvan hij stelde dat deze in slechte staat verkeerde na de overdracht. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
In het hoger beroep heeft het hof de grieven van de man en de vrouw beoordeeld. De man stelde dat de vrouw tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de auto, terwijl de vrouw de stellingen van de man betwistte. Het hof overwoog dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen en dat de eerdere beschikking van de rechtbank Maastricht, waarin finale kwijting was verleend, van toepassing was. Het hof concludeerde dat de man geen vorderingen meer kon indienen na de akte van verdeling van 8 juli 2011, waarin partijen elkaar volledige kwijting verleenden.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het hof wees het meer of anders gevorderde af. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2015.