ECLI:NL:GHSHE:2015:4364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 155 370_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van partner- en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen, die op 28 april 1995 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant had op 3 juni 2014 een beschikking gegeven waarin de man was verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te betalen, maar de partneralimentatie was vastgesteld op nihil. De vrouw, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld. De man heeft in incidenteel appel verzocht om de vrouw te verplichten een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de oudste minderjarige te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2015 en de daaropvolgende zittingen is de situatie van beide partijen besproken, inclusief hun financiële posities en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, wat heeft geleid tot een herbeoordeling van de alimentatieverplichtingen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie voor de kinderen en de vrouw vastgesteld op respectievelijk € 225,- en € 1.363,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.155.370/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/263120 FA RK 13-2545 TB2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L.A. van Opstal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vastgestelde kinderalimentatie en de afgewezen partneralimentatie en opnieuw rechtdoende:
1. primair de man te bevelen om de in 4.20 van het beroepschrift genoemde bescheiden althans dat deel van de bescheiden dat het hof relevant acht, in het geding te brengen uiterlijk één maand voor de datum waarop de mondelinge behandeling plaatsvindt; subsidiair te bepalen dat de man gehouden is de vrouw inzage te geven in en afschriften te geven van de in 4.20 genoemde bescheiden zoals bepaald in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
2. de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [minderjarige 2] vast te stellen op € 400,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans op een bedrag dat het hof juist acht;
3. de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [minderjarige 1] vast te stellen op € 100,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans op een bedrag dat het hof juist acht;
4. de door de man te betalen partneralimentatie aan de vrouw vast te stellen op € 2.500,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2014, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen.
Tevens heeft de man hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht alsnog:
1. te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] dient te voldoen van € 500,- per maand;
2. op grond van artikel 22 Rv te bevelen dat de vrouw tijdig de volgende bescheiden in het geding brengt voor zover de vrouw daartoe zonder dit bevel niet overgaat:
- drie recente salarisspecificaties waaronder die van december 2014;
- de jaaropgave 2014;
- het nieuwe arbeidscontract van de vrouw en eventuele bijbehorende stukken waaruit de volledige arbeidsvoorwaarden van de vrouw blijken
.
2.3.
Bij V8-formulier, ingekomen ter griffie op 22 juni 2015, heeft de vrouw haar verzoek aldus gewijzigd dat zij thans verzoekt de door de man aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 3.221,- bruto per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
2.4.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Op die zitting is de mondelinge behandeling aangehouden tot de zitting van 31 augustus 2015 en alsdan voortgezet. Bij die gelegenheden zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Schellens-Stoks;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Opstal.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 25 juni 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 16 juni 2015;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 23 juni 2015;
  • het V8-formulier bij bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 24 juni 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 19 augustus 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 21 augustus 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 28 april 1995 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
de inmiddels jong meerderjarige:
- [jongmeerderjarige] (hierna: [jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum ] 1995 te [geboorteplaats ] , en
de thans nog minderjarige:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum ] 1997 te [geboorteplaats ] en
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum ] 2002 te [geboorteplaats ] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
[minderjarige 1] staat ingeschreven bij de man; [minderjarige 2] staat ingeschreven bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 11 maart 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 augustus 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 3 juni 2014, waarvan wijziging wordt verzocht, heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] moet voldoen een bedrag van € 157,87 per maand met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Het bedrag dat de man vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor haar levensonderhoud dient te betalen, heeft de rechtbank vastgesteld op nihil.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man is van deze beslissing in incidenteel hoger beroep gekomen.
3.4.
De (ongenummerde) grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot:
- het inkomen van de man;
- de maandelijkse lasten van de man (deels voorwaardelijke grief);
- haar huwelijksgerelateerde behoefte;
- de vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en de nihilstelling van de partneralimentatie.
3.5.
De grieven van de man betreffen – zakelijk weergegeven – :
- de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (grief I);
- de lasten van de vrouw (grief II en VI);
- de kosten van [jongmeerderjarige] in verband met de draagkracht van de man (grief III);
- het inkomen van de vrouw (grief IV);
- de aanvullende behoefte van de vrouw (grief V)
.
Ingangsdatum
3.6.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdragen, te weten 26 augustus 2015, zijnde de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Draagkracht man
Inkomen man
3.7.1.
De vrouw stelt dat de rechtbank de door de man te realiseren bruto winst in zijn eenmanszaak, [Belasting-Estateplanning Mediation] Belastingadvies-Estateplanning Mediation, op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Kort gezegd voert zij daartoe het navolgende aan. De door de man zelf opgestelde jaarrekeningen van zijn eenmanszaak geven geen getrouw beeld van de jaarwinsten. De vrouw stelt zich op het standpunt dat voor de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van de gemiddelde privé-uitgaven van de man gedurende de afgelopen drie jaren, welke uitgaven zij op grond van de overgelegde jaarstukken vaststelt op een bedrag van € 130.000,- bruto per jaar. Verder voert de vrouw aan dat naast de winst in zijn eenmanszaak ook het vermogen en de inkomsten van [Holding B.V.] Holding B.V. en de daarmee samenhangende dochtervennootschappen Centurion B.V. en [Belastingadviseurs B.V.] Belastingadviseurs B.V. aan de man als directeur-grootaandeelhouder van [Holding B.V.] Holding BV ter beschikking staan. Dit brengt mee dat het bedrag van € 130.000,- bruto per jaar vermeerderd dient te worden met het fictief loon van € 44.000,- bruto, zijnde het fiscaal minimaal DGA inkomen uit [Holding B.V.] Holding BV.
3.7.2.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Daartoe stelt hij – kort gezegd – dat de analyse van de vrouw omtrent de jaarrekeningen van de eenmanszaak onjuist is. Verder stelt hij dat hij van de drie vennootschappen geen jaarrekeningen kan aanleveren omdat die tijdens de periode dat hij DGA van die vennootschappen was niet zijn opgemaakt. De man stelt alleen de aangifte vennootschapsbelasting te hebben opgemaakt en ingediend. Voorts stelt hij dat hij ook niet meer over deze stukken kan beschikken, nu hij de aandelen van [Holding B.V.] Holding B.V. in september 2013 aan zijn zuster heeft verkocht voor de prijs van € 1,-.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.4.
De man heeft in hoger beroep door hem zelf opgestelde jaarrekeningen van zijn eenmanszaak, [Belasting-Estateplanning Mediation] Belastingadvies-Estateplanning Mediation, overgelegd, voorzien van een beoordelingsverklaring van de heer [registeraccountant] RA van accountantskantoor [accountskantoor] . Blijkens deze verklaring is niet gebleken dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen van de eenmanszaak. De in het kader van de beoordeling uitgevoerde werkzaamheden bestonden, zo is in de verklaring te lezen, “in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de onderneming en het uitvoeren van cijferanalyses met betrekking tot de financiële gegevens”, waaruit het hof afleidt dat de heer [registeraccountant] zich heeft gebaseerd op de inlichtingen die de man zelf aan hem heeft verstrekt en geen onderzoek heeft verricht naar de betrouwbaarheid van de geboekte posten voor wat betreft omzet en kosten. Aldus komt naar het oordeel van het hof aan de beoordelingsverklaring van de heer [registeraccountant] niet meer gewicht toe dan de woorden/stukken van de man zelf, hetgeen in het licht van de gedetailleerde en gemotiveerde betwisting van de jaarrekeningen door de vrouw, ontoereikend is.
Het hof overweegt voorts dat, hoewel door de vrouw in haar beroepschrift onder 4.11. tot 4.14. is gewezen op de financiële verwevenheid tussen de eenmanszaak en de vennootschappen, de man geen inzicht heeft gegeven in financiële positie van de vennootschappen. Uit de jaarstukken van de eenmanszaak is gebleken dat er tussen de eenmanszaak en de vennootschappen over en weer leningen zijn verstrekt. Dat deze vennootschappen blijkens de in hoger beroep door de man overgelegde verklaring van de heer [registeraccountant] over de jaren 2011-2013/2014 geen andere activiteit hebben gehad dan het beheren van pensioengelden, zoals door de man wordt gesteld, staat er naar het oordeel van het hof niet aan in de weg dat het beheer van dit vermogen tot opbrengsten kan hebben geleid die de man vrij ter beschikking stonden, zoals mogelijk de door de man aan [Holding B.V.] Holding B.V. betaalde rente over zijn schuld in rekening-courant, groot € 11.075,- per jaar, en bijgevolg in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de draagkracht van de man. Door het niet overleggen van de relevante stukken daaromtrent heeft de man het hof niet in de gelegenheid gesteld zich hierover een oordeel te vormen. De enkele en verder ook niet onderbouwde stelling van de man dat hij niet verplicht was om jaarrekeningen op te (laten) maken doet daar niet aan af. Hij heeft onder meer niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de betreffende vennootschappen waren vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening op te maken ingevolge het bepaalde in artikel 2:394 jo. 2:396 BW.
Door verder na te laten de akte aandelenoverdracht over te leggen, heeft de man voorts geen inzicht verschaft in de condities verbonden aan de verkoop van [Holding B.V.] Holding B.V. aan zijn zuster in september 2013 voor de prijs van € 1,-, hetgeen, gelet op de door de vrouw opgeworpen grieven daaromtrent, wel op zijn weg had gelegen. Ook over de voorwaarden van de verkoop van Centurion B.V., die twee maanden na de aandelenoverdracht aan de zuster plaatsvond, is door de man geen enkele informatie verstrekt.
3.7.5.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de man het hof onvoldoende in staat heeft gesteld zich een oordeel te vormen over zijn inkomen en daarmee over zijn draagkracht, hetgeen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van zijn stellingen daaromtrent door de vrouw, wel op zijn weg had gelegen. Dat de man dit heeft nagelaten dient geheel voor zijn rekening en risico te komen en leidt ertoe dat uitgangspunt bij de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie (slechts) de (aanvullende) behoefte van de kinderen en de vrouw zal zijn.
Voor zover de man ter zitting nog een bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof hier aan voorbij, nu dit tardief en in te algemene bewoordingen is gesteld.
3.7.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de grieven van partijen met betrekking tot de lasten van de man.
Kinderalimentatie
Behoefte kinderen
3.8.
De behoefte van de kinderen ad € 500,- is in hoger beroep niet in geschil.
Vaststelling van de alimentatie
Ten behoeve van [minderjarige 2]:
3.9.1.
De vrouw heeft aangeboden met € 100,- bij te dragen in de behoefte van [minderjarige 2] .
Niet betwist wordt dat de man recht heeft op een zorgkorting van € 175,- per maand.
De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] wordt aldus vastgesteld op (€ 500,- minus € 100,- minus € 175,-) € 225,- per maand.
Ten behoeve van [minderjarige 1] :
3.9.2.
Conform haar verzoek in hoger beroep zal het hof de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] vaststellen op € 100,- per maand. De resterende kosten van [minderjarige 1] , een bedrag van € 400,-, komen voor rekening van de man.
Partneralimentatie
Huwelijksgerelateerde behoefte vrouw
3.10.
De vrouw stelt dat de rechtbank bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte de navolgende posten ten onrechte niet, althans voor een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen:
Autokosten
De vrouw stelt dat haar autokosten € 252,- per maand hoger zijn dan het bedrag waarvan de rechtbank is uitgegaan, aangezien zij als keurmeester reddingshonden naast haar werk veel kilometers moet rijden.
Naar het oordeel van het hof dient de vrouw de in het kader van vrijwilligerswerk verreden kilometers uit haar vrije bestedingsruimte te betalen, zodat het hof de door de vrouw gestelde extra autokosten niet in aanmerking zal nemen bij de bepaling van haar behoefte. Derhalve houdt het hof evenals de rechtbank rekening met een bedrag van € 7.940,92 per jaar aan autokosten, inclusief de lidmaatschapskosten van de ANWB.
Huisdieren
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten van huisdieren ad € 204,- per maand, daartoe overwegende dat tegenover deze kosten ook inkomsten staan uit de verkoop van de gefokte pups. Ter zitting van het hof heeft de vrouw aangegeven dat zij thans weliswaar niet beschikt over honden die voor het fokken geschikt zijn, maar dat zij deze hobby weer wil oppakken als de omstandigheden zich daarvoor lenen.
Vaststaat dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen honden fokte. Thans woont de vrouw onder geheel andere omstandigheden in een huurwoning en bestaat er geen duidelijkheid over of zij deze hobby in gelijke zin weer kan en/of zal oppakken. Derhalve zal het hof evenals de rechtbank geen rekening houden met de kosten van huisdieren.
Huishoudelijke hulp
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat partijen al heel lang geen hulp in de huishouding meer hadden en dientengevolge geen rekening heeft gehouden met de kosten van een huishoudelijke hulp. De vrouw stelt de kosten voor de hulp in de huishouding op € 125,- per maand.
Het hof houdt geen rekening met de kosten van een hulp in de huishouding. Nog daargelaten het feit dat door de man wordt betwist dat in de laatste jaren van het huwelijk sprake was van een huishoudelijke hulp, acht het hof, mede gelet op het feit dat de vrouw thans een 28-urige werkweek heeft en een week op week af zorgtaak voor [minderjarige 2] , de vrouw in staat de huishoudelijke werkzaamheden zelf te doen.
3.10.1.
De grieven van de vrouw ter zake haar huwelijksgerelateerde behoefte slagen derhalve niet.
3.11.
De man betwist de navolgende door de rechtbank in aanmerking genomen posten:
Woon- en gebruikerslasten
De man acht de door de rechtbank in aanmerking genomen maandelijkse woonlasten van de vrouw ad € 925 (€ 10.800 huur en € 300 onderhoud per jaar) bovenmatig en stelt daartoe - kort gezegd - dat de vrouw onnodig een mantelzorgruimte huurt. Tevens betwist de man de kosten van het onderhoud van haar huis en tuin ad € 300,- per jaar en stelt hij met betrekking tot de kosten van gas, water en elektriciteit dat een verkeerd normbedrag is gehanteerd.
Gebleken is dat de vrouw per 1 mei 2015 is verhuisd naar een woning net buiten [woonplaats] , waarvan de huur € 900,- per maand bedraagt. De grief van de man ter zake de bij de vorige woning van de vrouw behorende mantelzorgruimte behoefte derhalve geen bespreking meer. Ter zitting heeft de vrouw gesteld voor [minderjarige 2] in de nieuwe woning bij [woonplaats] te willen blijven wonen, hetgeen het hof begrijpelijk acht. Het hof zal derhalve uitgaan van een huurlast van €10.800,- per jaar.
De door de vrouw gestelde kosten van onderhoud voor huis en tuin van € 300,- per jaar komen het hof niet onredelijk voor.
Met betrekking tot de kosten voor gas, water en elektriciteit heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht het Nibud-normbedrag voor 1,5 persoon in aanmerking genomen.
Voor zover al sprake zou zijn van een onjuist door de rechtbank in aanmerking genomen Nibud-normbedrag, zoals door de man gesteld, overweegt het hof dat het door de man becijferde verschil dermate klein is dat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof gaat eveneens voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw haar werkelijke lasten inzichtelijk moet kunnen maken, nu het hof de in het verleden werkelijk gemaakte kosten niet maatgevend acht voor genoemde lasten.
Aldus houdt het hof evenals de rechtbank rekening met een totaalbedrag aan woon- en gebruikerslasten van (€ 10.800 + € 300,- + € 3.917,32 =) € 15.017,32 per jaar.
Ziektekosten
De man betwist de door de rechtbank in aanmerking genomen ziektekosten van de vrouw van € 2.679,80 per jaar.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw heeft aangetoond dat zij het volledige eigen risico heeft aangesproken. Voor zover de man de kosten van bril en lenzen ad € 675,- per jaar heeft betwist, gaat het hof ervan uit dat, nu de man voor een bril voor zichzelf eenzelfde bedrag heeft opgevoerd - het hof komt daar overigens niet aan toe -, deze kosten niet onredelijk zijn. De grief van de man faalt derhalve.
Evenals de rechtbank houdt het hof aldus rekening met een bedrag aan ziektekosten van € 2.679,80 per jaar.
Abonnement/contributies
De man betwist de door de rechtbank in aanmerking genomen abonnementskosten en contributies van € 846,- per jaar.
Het hof volgt de overwegingen en conclusie van de rechtbank ter zake en houdt derhalve rekening met een bedrag van € 846,- per jaar.
Verzekeringen
De man betwist de kosten van verzekeringen ad € 876,56 per jaar.
Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met de premie van € 480,- per jaar voor de inboedel-, WA-, glas en rechtsbijstandsverzekering en de premie reisverzekering ad € 198,- per jaar, nu deze bedragen het hof alleszins redelijk voor komen.
Met betrekking tot de begrafenisverzekering houdt het hof in redelijkheid rekening met een bedrag van € 75,- per jaar. In zoverre slaagt de grief van de man.
De totale verzekeringskosten bedragen aldus € 753,- per jaar.
Vervoerskosten
Zoals hiervoor onder 3.10. overwogen, houdt het hof evenals de rechtbank rekening met een bedrag van € 7.940,92 per jaar aan vervoerskosten.
Kleding/schoeisel
De door de rechtbank in aanmerking genomen post voor kleding en schoeisel ad € 1.400,- is ter zitting van het hof niet langer betwist zodat het hof van genoemd bedrag uit zal gaan.
Reserveringen
De man betwist het bedrag aan reserveringen voor vakanties ad € 1.500,- per jaar. Hij stelt zich op het standpunt dat op jaarbasis rekening moet worden gehouden met maximaal € 500,- per jaar.
Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met € 1.500,- aan reserveringen voor vakanties, nu dit bedrag het hof, gelet op het uitgavenpatroon van partijen, niet onredelijk voor komt. Samen met de niet betwiste post reserveringen voor inventaris ad € 675,- per jaar bedraagt de post reserveringen € 2.175,- per jaar.
Huishoudelijke uitgaven
De man betwist het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag voor huishoudelijke uitgaven van in totaal € 4.320,- per jaar.
Gelet op de inkomens van partijen komt genoemd bedrag het hof niet onredelijk voor, zodat het hof met eenzelfde bedrag als de rechtbank heeft gedaan, rekening zal houden.
Diversen; kosten paarden
De man betwist de door de rechtbank in aanmerking genomen kosten van de twee paarden van € 4.200,- per jaar.
Het hof houdt rekening met de stallings- en verzorgingskosten van één paard van € 2.100,- per jaar. Het hof overweegt hiertoe dat de vrouw ook tijdens het huwelijk één paard voor zichzelf had. Dat er in de loop van de tijd voor het gezin andere paarden zijn bijgekomen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet daarop de behoefte van de vrouw te baseren. In zoverre slaagt de grief van de man.
3.11.1.
Het vorenstaande leidt tot het navolgende overzicht:
Woon- en gebruikerslasten
€ 15.017,32
Ziektekosten
€ 2.679,80
Abonnement/contributies
€ 846,
Verzekeringen
€ 753,-
Vervoerskosten
€ 7.940,92
Kleding/schoeisel
€ 1.400,-
Reserveringen
€ 2.175,-
Huishoudelijke uitgaven
€ 4.320,-
Diversen; kosten paarden
€ 2.100,-
Totaal
€ 37.232,04
3.11.2.
Uit vorenstaand overzicht blijkt dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in redelijkheid kan worden vastgesteld op € 37.232,04 per jaar, hetgeen neerkomt op (afgerond) € 3.103,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.12.
De man heeft aangevoerd dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist inkomen alsmede dat de vrouw fulltime zou kunnen werken zodat fictief uitgegaan moet worden van een volledig dienstverband en niet van een dienstverband voor 29 uur per week.
De vrouw brengt daartegen in dat zij al 22 jaar bij de gemeente Wijchen werkt en dat het op haar leeftijd niet gemakkelijk en risicovol is om op zoek te gaan en eventueel over te stappen naar een nieuwe baan. Bovendien, zo stelt zij, heeft zij de zorgtaak voor [minderjarige 2] op basis van co-ouderschap.
3.12.1.
Sedert 1 mei 2015 heeft de vrouw een dienstverband van 28 uur per week. Het hof is van oordeel dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat zij haar dienstverband bij de gemeente niet kan uitbreiden. Hoewel van haar kan worden verwacht actief te streven naar uitbreiding van haar uren bij de gemeente, kan naar het oordeel van het hof niet van haar worden gevergd van baan te veranderen. De daartoe strekkende grief van de man faalt derhalve.
3.12.2.
Nu de vrouw heeft nagelaten salarisspecificaties over te leggen van de maanden waarin zij een dienstverband heeft van 28 uur per week, zal het hof uitgaan van de wel door de vrouw overgelegde salarisspecificaties van januari en februari 2015, toen de vrouw nog een dienstverband had van 29 uur per week, waaruit een inkomen blijkt van € 3.169,86 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, het recht op eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage. Op grond hiervan becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van (afgerond) € 2.408,- per maand.
Het hof gaat voorbij aan de stellingen van de man dat bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw geen rekening dient te worden gehouden met de pensioenpremie en dat rekening dient te worden gehouden met de door de werkgever van de vrouw aan de vrouw verstrekte lening in de vorm van inkomen in natura. Door de man zijn geen argumenten naar voren gebracht die ertoe zouden moeten leiden af te wijken van de algemene regel dat bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen rekening wordt gehouden met de pensioenpremie. Nu de lening verder niet door de vrouw wordt opgevoerd als last heeft de man dientengevolge ook geen belang bij inzage in haar arbeidscontract of stukken die inzicht geven in de (eventueel) door de werkgever aan de vrouw verstrekte lening.
Hieruit volgt dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man van (€ 3.103,- minus € 2.408,-) € 695,- netto per maand, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.363,- bruto per maand. Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage op genoemd bedrag vaststellen.
Overlegging financiële gegevens en artikel 843a Rv
3.13.
Het hof is van oordeel dat de vrouw op grond van hetgeen het hof heeft overwogen onder 3.7.5. geen belang heeft bij de overlegging van de onder 4.20 van het beroepschrift van de vrouw genoemde bescheiden. Het feit dat er onvoldoende stukken zouden zijn, strekt immers niet te harer nadeel.
Ook aan de verzoeken van de vrouw gegrond op artikel 21 en 22 Rv komt het hof niet toe.
3.14.
De beschikking waarvan beroep dient aldus gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2014, voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum ] 2002 te [geboorteplaats ] , zal voldoen een bedrag van € 225,- per maand met ingang 26 augustus 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 1997 te [geboorteplaats ] , zal voldoen een bedrag van € 100,- per maand met ingang 26 augustus 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 1.363,- per maand met ingang 26 augustus 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.