3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Met ingang van 1 juni 2011 is [geïntimeerde] voor [werkgever] gaan werken als freelancer. Sedert 7 november 2011 was hij daar op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam in de functie van adjunct directeur.
De werkzaamheden van [geïntimeerde] betroffen met name personeelszaken en de operationele aansturing en ondersteuning van de chef werkplaats en hoofd centrale.
Op 29 augustus 2013 heeft [directeur werkgever] (directeur van [werkgever] ) aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hij wilde dat [geïntimeerde] terug zou gaan van een fulltime dienstverband naar een werkweek van 24 uur. De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was daarbij aanwezig.
Op 5 september 2013 trof [geïntimeerde] op zijn bureau stukken aan ten behoeve van een aanbesteding. Op deze papieren had [directeur werkgever] (directeur van gedaagde) vermeld dat voor de HR-afdeling niet [geïntimeerde] , maar [betrokkene 1] verantwoordelijk was.
[geïntimeerde] heeft hier vervolgens met mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) over gesproken. Zij deelde hem mee dat hij voortaan nog maar 24 uur per week mocht werken en dat zijn uurloon zou worden verlaagd van € 30,00 naar € 20,00. De reiskosten voor woon-werkverkeer zouden komen te vervallen.
[geïntimeerde] is op 5 september 2013 om 11:00 uur naar huis gegaan. Hij heeft zich ziek gemeld.
Later die dag heeft [geïntimeerde] aan [directeur werkgever] een e-mail gestuurd waarin hij vraagt om duidelijkheid omtrent hetgeen hem door [betrokkene 2] over zijn functie is verteld.
[directeur werkgever] reageert hierop bij e-mail van 10 september 2013. Hierin meldt hij dat het merendeel van wat [betrokkene 2] heeft verteld, al op 29 augustus 2013 door hemzelf aan [geïntimeerde] was verteld. Verder schrijft hij:
“(…) Ik ben (…) tot de conclusie gekomen dat er grenzen overschreden zijn en in mijn beleving is het dan ook onmogelijk om binnen het dienstverband nog tot een verantwoorde samenwerking te komen. (…) Nogmaals, een voortzetting van het dienstverband is niet meer haalbaar, maar niettemin wil ik op een nette wijze afscheid nemen, zo mogelijk via het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. (…)”.
De bedrijfsarts [bedrijfsarts 1] rapporteert in zijn verslag van het spreekuur van 25 september 2013: “Blijft onder medische behandeling. Retour bedrijfsarts ca. 10-10. Tot die tijd volledig arbeidsongeschikt.”
Op 14 oktober 2013 verschijnt [geïntimeerde] op het spreekuur van de bedrijfsarts [bedrijfsarts 2] . Hij oordeelt: “De heer [geïntimeerde] wordt tijdelijk arbeidsongeschikt geacht. Hij is nu aangewezen op adequate medische behandeling, in combinatie met tijdelijke rust. (…) Adequate medische behandeling is noodzakelijk. In dit kader is een gericht revalidatie-traject bij CIRAN wenselijk. De werkgerelateerde factoren kunnen op een later tijdstip, na vordering van het revalidatietraject opgepakt worden.”
Op 30 oktober 2013 verschijnt [geïntimeerde] opnieuw bij de bedrijfsarts [bedrijfsarts 1] . Zijn oordeel is: ”Blijft situationeel arbeidsongeschikt. Gaat CIRAN-traject volgen. Eventueel mediation inzetten.”
Naar aanleiding van deze conclusie van de bedrijfsarts, wordt [geïntimeerde] door mr. Wolters (mediator) benaderd om in gesprek te gaan met gedaagde. [geïntimeerde] geeft aan bereid te zijn om met de mediator in gesprek te gaan, maar zich nog niet in staat te voelen om met [directeur werkgever] te spreken.
Op 7 november 2013 wordt door de Arbodienst een gewijzigd gespreksverslag van het spreekuur van 30 oktober 2013 verzonden. De zin die betrekking had op de mediation was gewijzigd: het woord “eventueel” was weggelaten. Bovendien was tussen haakjes toegevoegd: “conflict blijft een hoofdrol spelen. Dit moet ‘uit de wereld’!”.
Bij e-mail/brief van 12 november 2013 schrijft [directeur werkgever] aan [geïntimeerde] :
“In het spreekuurverslag van de bedrijfsarts d.d. 30 oktober 2013 wordt duidelijk aangegeven dat mediation dient te worden opgestart, omdat het arbeidsconflict een hoofdrol zou blijven spelen en dat dit “uit de wereld” moet. Indien je het hiermee niet eens bent of vindt dat het Mediationtraject pas in de verdere toekomst opgestart dient te worden, dan heb je uiteraard de mogelijkheid om bij UWV een second opinion te vragen. Gezien de duidelijke bewoordingen van het spreekuurverslag wil ik je één week de gelegenheid geven voor het vragen van een second opinion bij het UWV.
Indien je daarvan geen gebruik wilt maken en toch blijft weigeren om het Mediationtraject in te gaan, dan kan ik dat niet anders zien dan het hardnekkig weigeren om je re-integratieverplichtingen na te komen en zal dit voor mij aanleiding zijn om de nodige rechtsmaatregelen te treffen.
Ik vind je huidige opstelling in ieder geval zodanig dat ik besloten heb om gebruik te maken van de bij wet geboden mogelijkheid om de loondoorbetaling met ingang van
1 november 2013te schorsen.
Mocht het vorenstaande voor jou aanleiding zijn om alsnog met onmiddellijke ingang het Mediationtraject in te gaan, dan hoor ik zulks gaarne per omgaande. Per datum melding daarvan zal de loonstop ongedaan worden gemaakt.”
Met ingang van 12 november 2013 heeft [werkgever] de loonbetaling aan [geïntimeerde] opgeschort.
Op 15 november 2013 heeft [geïntimeerde] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.
Bij brief van 2 januari 2014 bericht het UWV dat het genoemd verzoek tot het geven van een deskundigenoordeel niet verder in behandeling neemt. In deze brief verwijst het UWV naar een bijgevoegde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 2 maart 2013. Daarin staat:
“Vraagstelling van werknemer in het kader van het DO [hof: deskundigenoordeel]: Kan ik het gesprek aan dat de werkgever met mij wil voeren? (…)
Overwegingen
Werknemer heeft een DO aangevraagd met als expliciete vraagstelling of hij in staat geacht kan worden om met de werkgever rond de tafel te gaan zitten en een gesprek aan te gaan. Deze vraagstelling is geen vraagstelling voor een Deskundigen Oordeel. Daarnaast is niet in te schatten hoe werknemer zich zal gedragen indien hij met werkgever rond de tafel zit. (…)
4. Conclusie
De vraagstelling gedaan door werknemer is geen vraag welke van toepassing is voor een DO.”
Bij brief van 28 januari 2014 heeft de toenmalige advocaat van [werkgever] voorgesteld om de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst te laten eindigen.
[geïntimeerde] heeft dit voorstel van de hand gewezen in zijn e-mail van 1 februari 2014 en tevens aangegeven dat de mediation per omgaande kan worden gestart.
Op 10 februari 2014 laat de advocaat van [werkgever] weten dat het voor mediation inmiddels te laat is en dat [werkgever] voornemens is een ontbindingsverzoek in te dienen.
Bij beschikking van 4 april 2014 heeft de kantonrechter te Roermond de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 15 april 2014. Hierbij is aan [geïntimeerde] een vergoeding van € 11.000,00 toegekend.