3.4.Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.
(...)
8. Huurder heeft de éénmalige mogelijkheid om met een vooraankondiging van 12 maanden de huur per 1 juni 2012 tussentijds te beëindigen. Indien huurder gebruikmaakt van deze éénmalige huurbeëindigingsmogelijkheid, zal huurder aan verhuurder een vergoeding voldoen van € 12.500,-- te vermeerderen met BTW.
Indien huurder gebruikmaakt van de breakmogelijkheid zal verhuurder aan huurder en bedrag betalen van € 7.000,-- te vermeerderen met BTW ter compensatie van de door huurder aangebrachte basisvoorzieningen. Deze compensatie zal worden verrekend met de afkoopsom van de huurovereenkomst.”
De tekst van de huurovereenkomst is geredigeerd door [makelaar 1] & Partners, die ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst optrad als makelaar voor [appellant] .
Vanaf december 2010 heeft dhr [makelaar 2] , werkzaam bij SQM Vastgoed (als makelaar van Olympia) contact gehad met [makelaar 1] & Partners. Daarbij is uiteindelijk onder meer afgesproken dat [makelaar 1] & Partners belast werd met de verhuur van het pand. In dat kader verzond [makelaar 1] & Partners aan [makelaar 2] een email-bericht van 27 december 2010 met de volgende inhoud:
“Bijgaand treft u aan, in concept, de brochure en opdrachtbevestiging inzake de [adres] te [vestigingsplaats 3] . Tevens zenden wij onze Voorwaarden en Tarieven mee.”
Bij email-bericht van 30 januari 2011 reageert [makelaar 2] als volgt naar [makelaar 1] & Partners:
“Olympia wil graag de opdracht aan uw kantoor als de verhuurder (een bekende van uw kantoor als het goed is) ook akkoord is met de door u gestelde voorwaarden.
Over twee maanden willen we graag evalueren met u als er nog geen resultaat is. Als ik het goed begreep kunnen we eventueel bij geen resultaat de opdracht dan ook weer intrekken. Direct na mijn vakantie (volgende week woensdag) zal ik u de getekende opdrachtbevestiging toesturen. Indien u de ruimte in zou willen kunt u bellen met ons kantoor. Wij zorgen er dan voor dat u erin kunt.”
Bij email-bericht van 8 februari 2011 reageert [makelaar 1] & Partners als volgt:
“Verhuurder is inmiddels akkoord met voorwaarden/brochure. Bijgaand zenden wij u een herziene opdrachtbevestiging (zonder het watermerk CONCEPT). Kunt u ons een getekende opdrachtbevestiging retour sturen?
Tevens hebben wij contact gehad met [vertegenwoordiger Olympia] (Olympia [vestigingsplaats 2] ) i.v.m. de sleutel van vestiging [vestigingsplaats 3] . Wellicht dat zij contact met u opneemt om een en ander te verifiëren (...).”
Bij email-bericht van 10 maart 2011 deelt [makelaar 1] & Partners aan dhr. [makelaar 2] mee:
“Wij willen graag uw toestemming om “te huur” posters op te hangen op de [adres] te [vestigingsplaats 3] . Wij hebben inmiddels de sleutels van het pand.”
i. Bij email-bericht van 3 mei 2011 deelt [makelaar 2] het volgende mee aan [makelaar 1] & Partners:
“We hebben van onze opdrachtgever(Olympia, hof)
vernomen dat de poster met te huur mogen worden opgehangen als Olympia de winkel leeg mag halen en de reclame uitingen eraf mag halen. Is het mogelijk om dit te bespreken met de verhuurder( [appellant] , hof)
? Ik hoor/lees het graag.”
Bij e-mail bericht van 4 mei 2011 reageert [makelaar 1] & Partners als volgt:
“Van eigenaar hebben wij akkoord gekregen op uw verzoek om de winkel leeg te halen en de reclame uitingen te verwijderen. Graag willen wij wel zo spoedig mogelijk de Te Huur posters ophangen. Heeft dat uw instemming?”
Bij aangetekende brief van 14 juli 2011 schrijft Olympia Nederland B.V. onder meer het volgende aan [appellant] en [verhuurder] :
“Olympia Uitzendbureau huurt sinds juni 2007 het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats 3] . Hierbij wil ik u mededelen dat wij deze huurovereenkomst per 1 juni 2012 opzeggen. Hiermee maakt Olympia gebruik van de breakmogelijkheid uit artikel 3.3 van de huurovereenkomst. Ik verzoek u deze opzeggingsbrief schriftelijk te bevestigen op bovenstaande retouradres.”
Bij faxbericht d.d. l8 juli 2011 reageert de gemachtigde van [appellant] als volgt:
“Bij brief van 14 juli jongstleden suggereert u dat Olympia Nederland BV de huurder is, doch blijkens de schriftelijke huurovereenkomst vervult Olynipia Nederland BV geen andere rol dan borg.
Ingeval cliënten uw brief van 14 juli jongstleden zouden moeten lezen als een mededeling van Olympia Franchise BV, dan nog eindigt de huurovereenkomst niet per 1 juni 2012. Uw verwijzing naar de “breakmogelijkheid” als bedoeld in artikel 3.3 van de huurovereenkomst sorteert niet het door u beoogde effect. Ik zal dat namens cliënten nader motiveren.
De huurovereenkomst is blijkens het bepaalde in artikel 3.2 aangegaan voor de duur van 10 jaar, ingaande op 1 juni 2007 en lopende tot en met 31 mei 2017. Beëindiging van de huurovereenkomst vindt blijkens het bepaalde in 3.3 plaats door opzegging tegen het einde van de huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste één jaar. Behalve opzegging tegen het einde van de huurperiode geeft artikel 3.3 de mogelijkheid om op te zeggen tegen 1 juni 2012 (de breakmogelijkheid). Ingeval de huurder van de breakmogelijkheid gebruik had willen maken dan had opzegging plaats moeten vinden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven met inachtneming van een termijn van tenminste één jaar. Voor de goede orde wijs ik u op de nadere uitwerking in art. 8 van de huurovereenkomst. Daar staat nog eens uitdrukkelijk vermeld dat huurder, ingeval zij van de breakmogelijkheid gebruik wenst te maken, een termijn van vooraankondiging van twaalf maanden in acht moeten nemen.
Huurder deed geen (tijdig) beroep op de breakmogelijkheid, zodat de huurovereenkomst tenminste voortduurt tot en met 31 mei 2017. (...)”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie veroordeling van Olympia tot betaling van:
€ 42.107,17 € 42.107,17 aan achterstallige huur en verbeurde boetes over de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2013;
€ 42.107,17 de geldende huurtermijnen over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 mei 2017;
€ 42.107,17 de met ingang van 1 augustus 2013 verbeurde contractuele boetes;
met veroordeling van Olympia in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat Olympia niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de huurovereenkomst per 1 juni 2012 tussentijds te beëindigen, zodat de huurovereenkomst doorloopt tot en met 31 mei 2017.
3.2.2.Olympia heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer heeft Olympia in reconventie gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang:
een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen [appellant] en Olympia is geëindigd per 1 juni 2012;
veroordeling van [appellant] om aan Olympia € 5.995,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 1 juni 2012;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
De hoofdsom van € 5.995,-- bestaat volgens de punten 24 tot en met 27 van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, uit het in artikel 8 van de huurovereenkomst genoemde bedrag van € 7.000,--, vermeerderd met de daarover verschuldigde btw van € 1.330,-- en verminderd met een bedrag van € 2.375,-- (de btw over het in artikel 8 van de huurovereenkomst genoemde bedrag van € 12.500,--, welke btw Olympia abusievelijk onbetaald heeft gelaten toen zij het bedrag van € 12.500,-- op 25 mei 2012 aan [appellant] voldeed).
3.2.3.In het vonnis van 13 maart 2014 heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, als volgt geoordeeld.
Er moet op grond van de vaststaande feiten van worden uitgegaan dat [appellant] ruim vóór 1 juni 2011 op de hoogte was van het feit dat Olympia geen onderneming meer exploiteerde in het gehuurde en dat Olympia een vervangende huurder zocht die het pand van [appellant] zou kunnen gaan huren. Het moet [appellant] dus al vóór 1 juni 2011 duidelijk zijn geweest dat Olympia niet voornemens was de huur per 1 juni 2012 nog voort te zetten. Bij deze stand van zaken is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellant] zich erop beroept dat de aangetekende brief van 14 juli 2011, waarin Olympia heeft meegedeeld gebruik te maken van de mogelijkheid de huur per 1 juni 2012 op te zeggen, na 1 juni 2011 is verzonden en daarom geen werking zou hebben. De huurovereenkomst is dus door opzegging geëindigd per 1 juni 2012 (rov. 2.7).
Dit brengt mee dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht, hoofdsom en daarover gevorderde rente toewijsbaar zijn (rov. 2.12).
Op grond daarvan heeft de kantonrechter:
de vordering van [appellant] in conventie afgewezen;
[appellant] in de kosten van het geding in conventie veroordeeld;
in reconventie voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen [appellant] en Olympia is geëindigd per 1 juni 2012;
[appellant] veroordeeld om aan Olympia € 5.995,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 1 juni 2012;
[appellant] in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld;
het in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.