4.1De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 oktober 2007 onder de nrs. 2.3.1 tot en met 2.3.6 en in het eindvonnis onder de nrs 2.1 tot en met 2.1.6 feiten vastgesteld. Die feiten zijn, voor zover het hof van oordeel is dat zij relevant zijn, niet bestreden, zodat het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof geeft die feiten hierna weer. Tevens heeft het hof hierna nog enige niet-weersproken feiten vermeld, als chronologisch op te nemen in het kader van de weergave van de door de rechtbank reeds vastgestelde feiten.
a. [DGA Kong Hing] , de directeur- grootaandeelhouder (DGA) van Kong Hing, en [geïntimeerde] waren al vanaf het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw bekenden van elkaar.
b. Vanaf 1988/1989 is [geïntimeerde] betrokken geraakt bij de detailhandelsactiviteiten van [DGA Kong Hing] en wel in het kader van de bouw van een hal voor een groothandel en de bouw van de supermarkt van Kong Hing. Bij het management van de supermarkt van Kong Hing en de daarbij opgekomen expansieplannen is [geïntimeerde] op enigerlei wijze betrokken gebleven, rechtstreeks persoonlijk en/of middels toen nog zijn Ierse vennootschap “Crusader Trading Ltd.” gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: CT).
c. Op 10 juni 1992 heeft [geïntimeerde] zijn aandelen in CT overgedragen aan [DGA Kong Hing] . Vanaf dat moment in 1992 was CT een vennootschap van [DGA Kong Hing] .
d. Enige jaren na juni 1992 is het plan ontstaan om via een constructie (een “loophole” aldus de in eerste aanleg gehoorde getuige [DGA Kong Hing] ) de, naar het hof begrijpt, belastbare winst van Kong Hing te drukken. Daartoe zijn in mei 1996 tussen Kong Hing en CT de “Joint Operating Agreement” (hierna: JOA) en de “Loan Capital Agreement” (hierna: LCA) gesloten. Op grond van de JOA diende Kong Hing periodiek een managementvergoeding aan CT te betalen. Volgens de LCA leende CT Afl. 4.500.000,- aan Kong Hing en diende Kong Hing periodieke bedragen aan CT te betalen ter aflossing van deze lening en aan verschuldigde rente op deze lening. Aldus brachten deze overeenkomsten een aanzienlijke geldstroom van Kong Hing naar CT tot stand.
e. Op 1 juni 1999 heeft CT, met als DGA de heer [DGA Kong Hing] , haar rechten en verplichtingen uit de JOA en de LCA in een overeenkomst aangeduid als “Acquisition Agreement Activities” (hierna: de AAA) overgedragen aan “Crusader Management Consultancy Ltd.” te Gibraltar (hierna: CMC). In de van de AAA opgemaakte akte (productie 3 conclusie van antwoord) was in artikel 4 bepaald dat vanaf die datum Kong Hing haar betalingen zou doen op de aangewezen bankrekening van CMC in Luxemburg.
f. Op zeker moment heeft Kong Hing haar betalingen aan CMC gestopt. CMC heeft daarop Kong Hing in Aruba in rechte betrokken. In conventie vorderde CMC nakoming van de ingevolge de JOA verschuldigde vergoeding over de omzet en boete en ter zake van de lening terugbetaling van het uitgeleende bedrag. Voor het geval de vordering in conventie mocht slagen heeft Kong Hing in reconventie ontbinding van voormelde overeenkomsten wegens wanprestatie gevorderd.
g. De vordering in conventie is door het gerecht in eerste aanleg van Aruba bij vonnis van 13 april 2005 afgewezen. In datzelfde vonnis heeft het gerecht overwogen dat niet op de voorwaardelijk ingestelde eis in reconventie hoeft te worden beslist. In het vonnis heeft het gerecht overwogen dat uit de stellingen van CMC niet valt af te leiden hoe CT rechtsgeldig werd vertegenwoordigd bij het aangaan van de AAA, althans hoe CT de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt waarop CMC mocht afgaan.
h. CMC is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Bij vonnis van 13 februari 2007 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba voormeld vonnis bevestigd. In het lichaam van dat vonnis heeft het hof overwogen dat de JOA en de lening de strekking hadden om de winst van Kong Hing op een oneigenlijke manier te verlagen en op die manier de belastingwetgeving te ontduiken, zodat deze overeenkomsten nietig zijn.
Het daartegen ingestelde beroep in cassatie is verworpen.