Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] BEHEER B.V.,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 238594 / HA ZA 11-1244)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen Beheer verleende verstek;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
‘Hierbij verklaar ik dat ik bij diverse gesprekken aanwezig ben geweest omtrent de inkoop van [geïntimeerde] bij H&G Financieel Adviesgroep BV. [geïntimeerde] en [appellante] hebben mij toen verteld dat zij ieder een bedrag van 50.000 euro zouden lenen om de inkoop van PMG [geïntimeerde] Beheer BV in H&G Financieel Adviesgroep BV mogelijk te maken.’
tweeovereenkomsten van geldlening, tot bedragen van steeds € 50.000,-, welke overeenkomsten [appellante] en [geïntimeerde] afzonderlijk met Beheer hadden gesloten. Hierop aansluitend stelt [appellante] dat aan Beheer daarom ook afzonderlijke bedragen van € 50.000,- zijn overgemaakt. Deze laatste stelling had [appellante] ook al in eerste aanleg ingenomen. Beheer heeft daarop gereageerd met de stelling dat via het internetbankieren geen bedragen hoger dan € 50.000,- konden worden overgeboekt, zodat het geld in twee partijen is overgeboekt. [appellante] erkent nu dat dit laatste juist is, maar voegt daaraan toe dat de overboeking van het geld in twee porties tevens uitdrukt dat [appellante] en [geïntimeerde] ieder € 50.000,- hebben geleend aan Beheer. [appellante] stelt aanvullend dat de twee overboekingen naar Beheer weliswaar hebben plaatsgevonden door [geïntimeerde] , maar dat dit is gebeurd in haar bijzijn en met haar toestemming. De wijze waarop de ontvangst van de € 100.000,- is verwerkt in de boeken van Beheer komt voor rekening van [geïntimeerde] . [appellante] , die geen formele positie had binnen Beheer, had daarop geen invloed. De relatie tussen [appellante] en [geïntimeerde] was in 2006/2007 goed, zodat [appellante] geen reden had om wantrouwend te zijn. In verband met het echtscheidingsconvenant herhaalt [appellante] het door haar in eerste aanleg gestelde: het feit dat zij ten tijde van de echtscheiding geen aanspraak heeft doen gelden op haar aandeel in de waarde van Beheer sluit niet uit dat zij thans Beheer rechtstreeks aanspreekt op basis van de overeenkomst van geldlening. Ten bewijze van haar stellingen inzake de geldlening verwijst [appellante] naar de inhoud van de verklaring van [indirect bestuurder H&G] (zie r.o. 3.1. onder i.), die erop neerkomt dat [indirect bestuurder H&G] aanwezig is geweest bij gesprekken tussen [appellante] en [geïntimeerde] en dat hij toen heeft vernomen dat [geïntimeerde] en [appellante] ieder € 50.000,- zouden lenen (het hof gaat ervan uit dat hier wordt bedoeld: ‘uitlenen’) om de inkoop in H&G mogelijk te maken.
in privé
4.De uitspraak
's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
dinsdag 10 november 2015voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;