ECLI:NL:GHSHE:2015:4314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.176.335/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling voor de appellant toe te laten. De appellant, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 20.536,78, had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 1 september 2015 het verzoek afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet, waarbij werd vastgesteld dat de appellant psychosociale problematiek had die zijn vermogen om aan zijn verplichtingen te voldoen beïnvloedde.

In hoger beroep heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij ondersteuning kreeg van een budgetbeheerder en een budgetcoach. Hij betoogde dat zijn psychosociale problemen tijdelijk van aard zijn en dat hij in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn psychosociale problemen beheersbaar zijn en dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van zijn belastingschuld. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van een relevante verklaring van een hulpverlener werd benadrukt.

De uitspraak van het hof bevestigt dat de appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, zoals vastgelegd in de Faillissementswet. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden, en heeft geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.176.335/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/207065 / FT RK 15/828
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling alsnog op hem van toepassing wordt verklaard.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak welke bij het hof is geregistreerd onder nummer HR 200.176.339/01 heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [echtgenote van appellant] , hierna te noemen: mevrouw [echtgenote van appellant] ,(beiden) bijgestaan door mr. Dassen-Vranken,
- de heer F. Morina, beëdigd tolk in de Albanese taal die ter zitting voor mevrouw [echtgenote van appellant] als zodanig heeft opgetreden.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 augustus 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 7 september 2015 en 5 oktober 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 15 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de gezamenlijke verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] en mevrouw [echtgenote van appellant] blijkt een totale schuldenlast van
€ 20.536,78. Daaronder bevinden zich een viertal schulden aan de Belastingdienst voor een totaalbedrag van € 5.325,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er bij verzoeker sprake is van psychosociale problematiek in de vorm van een depressie en stressklachten. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij vorig jaar onder behandeling heeft gestaan, maar dat hij de kosten hiervan niet kon dragen. Uit de “rapportage psychologische screening” van Argonaut van 19 juni 2015 blijkt dat de behandeling daardoor nooit op gang is gekomen. De rechtbank begrijpt dat de behandeling bij PsyQ op dit moment nog opgestart dient te worden. Verzoeker heeft, ondanks dat deze stukken bij de brief van 9 juni 2015 bij hem zijn opgevraagd, geen verklaring van een hulpverlener of een hulpverlenende instantie overgelegd waaruit blijkt dat de psychische problemen al enige tijd beheersbaar zijn.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat er sprake is van psychosociale problematiek en dat hij op grond hiervan in het kader van zijn bijstandsuitkering ook geheel is vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen. Het is juist dat er op dit moment, vanwege de hieraan verbonden kosten, geen behandeling plaatsvindt maar volgens [appellant] is er op dit moment, voor zover mogelijk, wel sprake van een stabiele situatie. Voorts geeft [appellant] aan dat zijn psychosociale problematiek deels voortvloeit uit zijn schuldenproblematiek en dat hij op dit moment wordt ondersteund middels een budgetbeheerder van de Kredietbank Limburg en een budgetcoach van Alcander Maatschappelijk Werk. [appellant] is van mening dat hij, nu hij zich ondersteund weet door budgetbeheer en een budgetcoach en zijn psychosociale problematiek naar zijn idee tijdelijk van aard is, wel in staat moet worden geacht om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Voorts is [appellant] van mening dat de rechtbank bij haar beslissing onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van zijn geval. De rechtbank lijkt volledig voorbij te gaan aan de hulpverlening die thans wordt geboden en stelt dat [appellant] een actuele en ter zake doende rapportage moet overleggen, maar dat kan hij op dit moment niet. Derhalve stelt [appellant] tot slot dat hij recht en belang heeft bij een toelating tot de schuldsaneringsregeling en dat er naar zijn idee geen sprake is van een premature toelating.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij naast de hulp die hij reeds in zijn beroepschrift heeft gemeld thans ook voornemens is om op korte termijn een verzoek tot het benoemen van een beschermingsbewindvoerder te gaan indienen. Met betrekking tot zijn psychosociale problematiek, welke naar zeggen van [appellant] niet alleen vanwege zijn financiële problematiek is ontstaan maar ook door het verlies van zijn baan en het kort na elkaar overlijden van een aantal dierbare familieleden. Voorts stelt [appellant] dat de behandeling van zijn psychosociale problemen inderdaad nog maar zeer recent is gestart, maar dat er naar zijn idee al wel enige tijd sprake is van een stabiele situatie. Zo werkt hij op vrijwillige basis iedere week op één dag vier uren bij het traject Baanbrekend werk. Dat verzet zijn zinnen en verschaft hem de nodige sociale contacten. Met betrekking tot de belastingschuld merkt [appellant] op dat deze bestaat uit teruggevorderde toeslagen. [appellant] begrijpt dit niet goed. Hij heeft naar eigen zeggen steeds zijn aan de Belastingdienst opgegeven jaarinkomen van zijn jaaropgaven overgenomen, en pas in 2014 stelt de Belastingdienst met terugwerkende kracht dat hij, met het oog op de in die jaren aan hem uitgekeerde toeslagen, teveel zou hebben verdiend. Tot slot geeft [appellant] aan dat zijn schuldenlast, nu hij en zijn echtgenote de laatste drie jaar door de heer [budgetcoach] , budgetcoach van Alcander, worden begeleid is afgenomen met ongeveer
€ 2.000,00. De heer [budgetcoach] , aanwezig bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, heeft dit desgevraagd bevestigd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke belastingschuld heeft, van bij benadering ruim een kwart van zijn totale schuldenlast. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens, waaronder begrepen het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, dient naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Temeer nu [appellant] verzuimt zijn stellingname met betrekking tot de belastingschuld, te weten dat hij zijn jaarinkomen steeds juist aan de Belastingdienst zou hebben opgegeven en dat hij de terugvorderingen die de Belastingdienst hem thans ten aanzien van een aantal toeslagen heeft opgelegd derhalve niet kan plaatsen, ex artikel 3.1.2.6. sub g van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins te onderbouwen, acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst te goeder trouw is geweest.
3.6.3.
Eveneens staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] kampt met een aanzienlijke psychosociale problematiek. Ingevolge artikel 5.4.3. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog. Vast staat, nu [appellant] zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangegeven, dat de behandeling van de psychosociale problematiek van [appellant] nog meer zeer recent is aangevangen. Het spreekt naar het oordeel van het hof dan ook voor zich dat er op dit moment nog geen verklaring als bedoeld in artikel 5.4.3. van voornoemd procesreglement, waaruit zou kunnen blijken dat de psychische problematiek van [appellant] reeds duurzaam beheersbaar is, voor handen kan zijn. Het hof voegt hieraan, zij het ten overvloede, toe dat [appellant] , nu hij uiteindelijk dan toch een behandeling voor zijn psychosociale problematiek heeft aangevangen, naar het oordeel van het hof wel op de goede weg is.
3.7.
Gelet op het vorengaande zal het vonnis waarvan beroep zal
-onder aanvulling van de gronden – dan ook worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.