In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2015, waarin het verzoek van [appellante] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 oktober 2015 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.J.E. Schoofs.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een totale schuldenlast heeft van € 74.828,20, waaronder aanzienlijke schulden aan de Belastingdienst. De rechtbank had overwogen dat [appellante] niet te goeder trouw was, omdat zij de kinderopvangtoeslag voor andere doeleinden had gebruikt dan waarvoor deze bedoeld was. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij niet verantwoordelijk was voor de hoogte van de belastingschuld en dat er wel degelijk een minnelijk traject had plaatsgevonden.
Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof benadrukt dat de wet vereist dat de schuldenaar een met redenen omklede verklaring moet geven dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een minnelijk traject. Aangezien [appellante] hierin niet is geslaagd, heeft het hof haar verzoek afgewezen en haar niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.