ECLI:NL:GHSHE:2015:4291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.175.774/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant die zijn verplichtingen niet nakomt

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 12 augustus 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellant te beëindigen, omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om continuering van zijn schuldsaneringsregeling, eventueel met een verlenging van de looptijd. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2015 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Mesri, maar de bewindvoerder was afwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke boedelachterstand. De appellant had verzuimd om tijdig zijn inkomsten en salarisspecificaties aan de bewindvoerder te verstrekken, waardoor deze niet in staat was om de hoogte van de boedelbijdragen te bepalen. Bovendien heeft de appellant nieuwe bovenmatige schulden laten ontstaan, wat in strijd is met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant verwijtbaar zijn en dat er geen termen zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.175.774/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/868 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F. Mesri.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt -en door mr. Mesri op de mondelinge behandeling is bevestigd-, zijn schuldsaneringsregeling, eventueel met een verlenging van de looptijd, te continueren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015. Bij die gelegenheid is [appellant] , bijgestaan door mr. Mesri, gehoord. De heer mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 augustus 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 1 oktober 2015 en 8 oktober 2015;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 september 2015, 30 september 2015 en 7 oktober 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 7 oktober 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 21 april 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Met hetgeen door de bewindvoerder is aangevoerd en door de schuldenaar is erkend, althans onvoldoende is bestreden, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaar tekort is geschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting. De rechtbank verwerpt hierbij het verweer van schuldenaar dat het sinds mei 2015 lastig is om de informatieverplichting na te komen, nu hij vanwege zijn werk veel op de binnenvaart zit. Er zijn immers voldoende andere momenten en manieren waarop schuldenaar in contact kan treden met de bewindvoerder. (…)
Voorts constateert de rechtbank dat de bewindvoerder, doordat schuldenaar geen informatie verstrekt heeft met betrekking tot zijn inkomen, geen correcte berekening kan opstellen van het vrij te laten bedrag, Nu ter zitting is gebleken dat schuldenaar sinds mei 2015 circa
€ 2.500,-- per maand verdient is er daardoor naar alle waarschijnlijkheid sprake van een forse boedelachterstand. (…)
Ten slotte constateert de rechtbank dat schuldenaar, gelet op zijn leefgeld, bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan. (…)
Hoewel schuldenaar heeft aangegeven dat hij zijn nieuwe schulden binnen een verlenging van de regeling in wil lopen, is de rechtbank van oordeel dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de ontstane schuld binnen de (maximaal verlengde) looptijd van de regeling daadwerkelijk kan aflossen, nu er geen duidelijk plan van aanpak is opgesteld. (…)”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat hij met de bewindvoerder had behoren te overleggen over de gevolgen voor de sollicitatie- en afdrachtplicht van de omstandigheid dat hij en zijn vrouw vanaf april 2015 als zelfstandige ondernemers een binnenvaartschip van [international] International zijn gaan besturen. Hij is evenwel nog niet in staat geweest om zich als zelfstandig ondernemer in te schrijven in het handelsregister, te melden bij de Belastingdienst en om te berekenen wat na aftrek van kosten voor ieder der echtgenoten als inkomsten zou moeten worden aangemerkt. Voorts erkent en betreurt [appellant] dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, maar hij meent dat deze schulden hem niet mogen worden aangerekend omdat hij enige tijd psychisch niet is staat is geweest om zijn financiële zaken te regelen. Hij was naar eigen zeggen bezig met overleven en deed zijn uiterste best om werk te vinden. Hij verwacht evenwel dat de schulden bij gelegenheid van de behandeling van het appel zullen zijn afgelost.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Desgevraagd geeft [appellant] aan dat de naam van de werkgever op de door hem overgelegde salarisspecificaties, Sycomoor BV, ziet op een besloten vennootschap die, net als JFF Shipping, valt onder [international] International. Voorts licht [appellant] toe dat de door hem overgelegde salarisspecificaties op naam van [naam 1] de salarisspecificaties van zijn zoon betreffen en de salarisspecificaties op naam van [naam 2] die van zijn echtgenote. Voorts geeft [appellant] aan dat het juist is dat vanaf mei 2015 het salaris van zowel zijn echtgenote, zijn zoon als van hemzelf door hun gezamenlijke werkgever in zijn totaliteit wordt overgemaakt op de rekening van zijn echtgenote. Waarom zijn werkgever hiertoe is overgaan is hem onbekend, maar wel geeft hij desgevraagd aan te beseffen dat zijn salaris op deze wijze niet door de bewindvoerder kan worden meegenomen bij het vaststellen van de hoogte van de boedelbijdragen. [appellant] zegt te beseffen dat zo in ieder geval een deel van zijn salaris ten onrechte niet in de boedel is gevallen. [appellant] geeft aan dat hij zijn bewindvoerder per email van 4 augustus 2015 wel van een en ander op de hoogte heeft gesteld. Voorts geeft [appellant] aan dat hij voor de aflossing van zijn nieuwe schulden kan rekenen op een gift van een derde, tenminste, deze derde overweegt een gift indien de schuldsaneringsregeling van [appellant] gecontinueerd wordt. Over de hoogte van deze eventuele gift kan [appellant] evenwel nog geen uitlatingen doen. Aangaande het ontstaan van de nieuwe schulden stelt [appellant] dat hij na het verlies van zijn vorige arbeidsbetrekking vijf maanden zonder inkomsten heeft gezeten en daardoor niet in staat was om tijdig alle rekeningen te voldoen. Met betrekking tot zijn nieuwe bovenmatige schuld aan CZ merkt [appellant] tot slot nog op dat deze schuld is ontstaan omdat de gemeente een afbetalingsregeling met CZ, waarbij de afdrachten direct op zijn uitkering zouden worden ingehouden, slechts tweemaal is nagekomen en daarna, zonder enige kennisgeving aan zijn adres, de inhoudingen/afdrachten klaarblijkelijk heeft stopgezet.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 23 september 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder geeft aan dat er aanzienlijke nieuwe schulden zijn ontstaan, niet zoals door [appellant] wordt gesteld voor een bedrag van € 7.547,00, maar voor een bedrag van € 8.903,67. Daarbij betwist de bewindvoerder dat er bij [appellant] sprake zou zijn van een dermate psychische problematiek, althans daar is hem niet van gebleken, dat hij niet in staat zou zijn om zelf zijn financiële zaken te behartigen. En dan nog had het volgens de bewindvoerder op de weg van [appellant] gelegen om hulp te vragen, bijvoorbeeld bij maatschappelijk werk, een budgetbeheerder of een beschermingsbewindvoerder, hetgeen hij echter niet heeft gedaan. Daarbij acht de bewindvoerder het, gezien de hoogte van de nieuwe schulden, niet aannemelijk dat [appellant] deze nieuwe bovenmatige schulden vanuit het vrij te laten bedrag op korte termijn zal kunnen aflossen. Vervolgens merkt de bewindvoerder op dat [appellant] geen enkele melding heeft gemaakt van het feit dat hij een baan had gevonden, dan wel als zelfstandige aan de slag was gegaan en derhalve inkomsten genoot. Slechts bij toeval – doordat hij via de postblokkade een door de Duitse waterpolitie aan [appellant] opgelegde boete (in verband met het ontbreken van scheepspapieren) ontving - heeft de bewindvoerder kennis genomen van het feit dat [appellant] weer in de binnenvaart werkzaam is en daarmee heeft laatstgenoemde zijn informatieplicht in ernstige mate geschonden. Daarbij komt dat het een schuldenaar niet is toegestaan om gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling als zelfstandige werkzaam te zijn. Bovendien verstrekt [appellant] geen enkele informatie over zijn inkomsten en gezien de hoogte van de door [appellant] gestelde inkomsten is het zeer aannemelijk dat er inmiddels ook een forse boedelachterstand is ontstaan. Tot slot stelt de bewindvoerder geen enkele reden te zien waarom [appellant] nog een kans moet worden gegeven. Hij heeft de bewindvoerder immers welbewust belangrijke informatie onthouden en daarnaast heeft hij nog geen enkel concreet voorstel gedaan om, eventueel tijdens een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, de boedelachterstand in te lopen
.
Bij brief van 7 oktober 2015 stelt de bewindvoerder vervolgens dat [appellant] kennelijk toch in staat is geweest om in loondienst te treden bij degene voor wie hij aanvankelijk als zzp-er zou gaan werken. Voorts stelt de bewindvoerder dat de door hem van [appellant] ontvangen informatie dermate inconsistent en onbegrijpelijk is dat die informatie naar het idee van de bewindvoerder ook ongeloofwaardig is. Op basis van een voorlopige berekening dient er evenwel nog een bedrag van € 2.829,19 aan de boedel te worden afgedragen. Dat de nieuwe schulden zijn voldaan of dat hiervoor een regeling is getroffen is de bewindvoerder niet gebleken.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] onder meer verzuimd de bewindvoerder (tijdig) in kennis te stellen van het feit dat hij een arbeidsbetrekking had weten te verwerven. Ook heeft hij de salarisspecificaties van die nieuwe arbeidsbetrekking niet (tijdig) aan zijn bewindvoerder doen toekomen. Door het ontbreken van voornoemde salarisspecificaties is het voor de bewindvoerder ook geruime tijd onmogelijk geweest om de exacte hoogte van het vrij te laten bedrag en daaraan gekoppeld de exacte hoogte van de boedelbijdragen te bepalen. Daardoor is de bewindvoerder tevens (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.7.3.
Vast staat voorts, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. Op basis van de inmiddels wel door [appellant] overgelegde salarisspecificaties heeft de bewindvoerder becijferd dat de actuele achterstand nagenoeg € 3.000,00 bedraagt. Het hof rekent [appellant] het ontstaan van deze boedelachterstand des temeer aan nu gebleken is dat het salaris van [appellant] door diens werkgever werd gestort op de rekening van de echtgenote van [appellant] , mevrouw [naam 2] . Een en ander geschiedde volgens [appellant] op initiatief van zijn werkgever. Nog daargelaten het feit dat naar het oordeel van het hof niet valt in te zien waarom de werkgever van [appellant] uit eigen beweging tot een dergelijke handelwijze is gekomen, is het hof van oordeel dat [appellant] door het toelaten van het storten van zijn salaris op de rekening van zijn echtgenote, bij gebrek aan nadere maatregelen door [appellant] , het regulier afdragen aan de boedelrekening heeft belemmerd. Dit had niet gehoeven, niet gemogen en had ook anders gekund. Zo had [appellant] zijn echtgenote ertoe kunnen en dienen te bewegen het klaarblijkelijk door haar ontvangen salaris van [appellant] op zijn rekening te storten, zodat hij vervolgens (alsnog) voor de reguliere boedelafdrachten zorg had kunnen dragen. Daarbij komt bovendien dat [appellant] ook nadrukkelijk heeft verzuimd de hoogst ongebruikelijke constructie met betrekking tot zijn salarisuitbetalingen (tijdig) aan zijn bewindvoerder kenbaar te maken.
3.7.4.
Vervolgens is, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling eveneens nadrukkelijk heeft erkend, vast komen te staan dat [appellant] een aanzienlijk aantal nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan. Gelet op de aard van een groot aantal van deze nieuwe schulden gaat het hof voorbij aan het verweer van [appellant] dat deze schulden zouden zijn ontstaan ten gevolge van een aanzienlijke en langdurige terugval in zijn inkomsten. Dit nog daargelaten het feit dat [appellant] verzuimd heeft om de door hem gestelde aanleiding voor deze terugval, -te weten het feit dat zijn thuiswonende zoon, de heer [naam 1] , nog salaris van zijn werkgever tegoed zou hebben-, middels verificatoire bescheiden of anderszins, voldoende aannemelijk te maken. Een groot aantal nieuwe schulden, waaronder doch niet uitsluitend de schulden aan de gemeente Terneuzen, het CJIB en de Belastingdienst, zijn het directe gevolg van gedragingen van [appellant] waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze gedragingen, al dan niet op termijn, tot het ontstaan van nieuwe schulden zouden leiden. Zeker indien er, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is gesteld, sprake was van een terugval in inkomsten had het naar het oordeel van het hof nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen om zorgvuldiger te handelen teneinde het ontstaan van nieuwe schulden in de vorm van boetes en terugvorderingen te voorkomen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Dat [appellant] psychisch niet is staat is geweest om zijn financiële zaken te regelen is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Voorts is in ieder geval ook niet gebleken van het inroepen van eventueel noodzakelijke, adequate hulp.
3.7.5.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Hierbij komt dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder te controleren nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – ontbreekt, althans (ook) in hoger beroep (wederom) niet (tijdig) is overgelegd. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.