ECLI:NL:GHSHE:2015:4286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.175.986/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de schone lei aan saniet ondanks tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van de 'schone lei' aan een saniet die in een schuldsaneringsregeling zat. De saniet, aangeduid als [appellante], had eerder een vonnis van de rechtbank Limburg ontvangen waarin werd geoordeeld dat zij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geen 'schone lei' verleend, wat betekent dat de saniet niet volledig werd ontheven van haar schulden. De saniet ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij zij aanvoerde dat zij niet toerekenbaar tekort was geschoten en dat haar tekortkomingen buiten beschouwing moesten blijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2015 werd de saniet bijgestaan door haar advocaat, mr. F.G.H.J. Niemarkt, en werd ook de beschermingsbewindvoerder gehoord. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de aanvullende documenten die door de saniet en haar advocaat zijn ingediend, in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de saniet, ondanks haar tekortkomingen, niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet nakomen van haar verplichtingen, gezien haar psychosociale problematiek en de omstandigheden waaronder zij verkeerde.

Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de saniet, gezien hun bijzondere aard en geringe betekenis, buiten beschouwing moesten blijven. Hierdoor werd de saniet alsnog de 'schone lei' verleend, wat betekent dat zij na afloop van de schuldsaneringsregeling niet langer aansprakelijk was voor haar schulden. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid voor rechters om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar bij de beoordeling van de toekenning van de 'schone lei'.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.175.986/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/397 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, vast te stellen dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen dan wel te bepalen dat eventuele tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd met een schone lei verklaring, subsidiair dat de schuldsaneringsregeling niet zal eindigen na de termijn en de voorwaarden waaronder door de rechtbank in het vonnis (waarvan beroep) is beslist.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Niemarkt.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 augustus 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 28 september 2015;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 30 september 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 25 september 2015;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten: een brief van ISDBOL d.d. 3 september 2015 met als onderwerp “invulling van de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie” met bij die brief als bijlagen een ontwikkelplan c.q. plan van aanpak van ISDBOL alsmede een basisrapportage van Dariuz d.d. 28 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie hierover kenbaar te maken (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 21 augustus 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris van 22 oktober 2013 en een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 22 juni 2015, kernverplichtingen voortvloeiende uit schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Na het verhoor van 22 oktober 2013 is er enige tijd een verbetering opgetreden, maar dit heeft niet standgehouden. Zo heeft saniet over de periode mei 2014 tot en met december 2014 geen informatie verstrekt over de behandeling bij een psycholoog en vanaf maart 2014 is er helemaal geen informatie verstrekt over saniets inspanningen om vrijwilligerswerk te vinden. Hierdoor heeft saniet niet voldaan aan haar informatieplicht. (…)
De saniet heeft echter geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd. (…)
Daarnaast heeft saniet niet voldaan aan de voorwaarden om psychologische hulp te zoeken. (…)
De bewindvoerder vraagt zich af of saniet wel bereid is te werken aan haar psychisch herstel. Tijdens de zitting is dit beeld bevestigd,”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] begrijpt de beoordeling van de rechtbank niet daar waar de rechtbank aangeeft dat zij over de periode van mei 2014 tot en met december 2014 geen informatie verstrekt zou hebben over de behandeling bij een psycholoog. Uit de verslagen die [appellante] bij haar bewindvoerder heeft aangeleverd blijkt immers dat zij haar informatieplicht beter is nagekomen door regelmatig een verslag in te sturen, en in die verslagen heeft zij gerapporteerd over haar gezondheid, de bezigheden die zij heeft met haar minderjarige dochter, de wachtlijst bij Psyq en het vrijwilligerswerk. Voorts stelt [appellante] dat het klopt dat er in het kader van een eventuele verlenging van de vrijstelling van de arbeidsverplichting die op 1 februari 2015 afliep geen nieuw keuringsrapport is overgelegd. Ondanks haar verzoek hiertoe is zij door de gemeente Heerlen nooit opgeroepen voor een keuring. Ook is er vanuit die gemeente verder niets ondernomen. Na haar verhuizing naar de gemeente Landgraaf in juni 2015 heeft zij aldaar een nieuw traject in moeten gaan en is zij ook daar nog niet voor een keuring opgeroepen. Ondanks dat zij zichzelf niet in staat acht tot het verrichten van werkzaamheden en/of vrijwilligerswerk, staat [appellante] thans ingeschreven voor activiteitenbegeleidster allochtone inwoners van [plaats 2] . Met betrekking tot haar sollicitatieplicht in het verleden merkt [appellante] tot slot op dat zij meermaals zowel telefonisch als via internet heeft gereageerd op vacatures. Ook heeft zij vrijwilligerswerk bij een “kledingbank” gedaan. Thans heeft zij zich ook ingeschreven bij de Thuiszorg om wellicht langs deze weg aan werk te komen. Het ziet er, gelet op de stukken, volgens [appellante] echter naar uit dat wanneer zij gekeurd wordt geconcludeerd gaat worden dat zij niet in staat is om werkzaamheden uit te voeren.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan naar haar idee in een vicieuze cirkel te zitten. Vanwege haar psychosociale klachten kan zij niet werken en vanwege haar lage energieniveau kan zij deze psychosociale problematiek niet door middel van een behandeltraject op een adequate manier te lijf gaan. Ondertussen wordt haar verweten dat zij te weinig onderneemt om aan een (betaalde) arbeidsbetrekking te geraken. [appellante] merkt hierbij op dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij slechts tot en met juni 2014 bij Novazorg onder behandeling zou hebben gestaan, nu deze behandeling in werkelijkheid tot juli 2015 geduurd. Voorts geeft [appellante] aan dat zij door ISDBOL inmiddels weer tot 1 december 2015 is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Dat de rapportage op basis waarvan deze vrijstelling is verleend relatief lang op zich heeft laten wachten wijt [appellante] aan het feit, dat haar verhuizing van [plaats 1] naar [plaats 2] vanwege een asbestsanering langer duurde dan aanvankelijk door haar was voorzien. Daardoor kon zij zich pas in een later stadium dan beoogd bij de gemeente Landgraaf aanmelden. Daarbij vond deze aanmelding ook nog eens plaats in de vakantieperiode, met alle bijkomende vertragingen van dien. Tevens geeft [appellante] aan dat zij inmiddels weer op de wachtlijst staat voor een behandeling bij Novazorg, maar dat zij op advies van haar huisarts nog even wacht met het daadwerkelijk aanvangen van een behandeling aldaar. De huisarts is namelijk van mening dat de stabiliteit van [appellante] vooralsnog onvoldoende is voor een succesvolle behandeling is, mede in welk verband [appellante] wijst op hetgeen door haar thans in hoger beroep aan stukken is overgelegd. Daarbij merkt [appellante] op dat niet zijzelf in juli 2015 de behandeling bij Novazorg heeft beëindigd, maar de behandelend psycholoog omdat die van oordeel was dat [appellante] onvoldoende energie had om de intensieve behandeling voort te zetten. Tot slot geeft [appellante] aan dat het naar haar idee op dit moment een stuk beter met haar gaat. Zij woont op dit moment in een fijne buurt en met haar dochtertje gaat het op school ook een stuk beter.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij brief van 25 september 2015 de verslaglegging aan de rechter-commissaris, het proces verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 augustus 2015, een kopie van de brief van de rechter-commissaris aan [appellante] d.d. 22 juni 2015, een crediteurenoverzicht, rapportages van de medische en psychologische onderzoeken en beschikkingen van de gemeente Heerlen, afschriften van correspondentie tussen de bewindvoerder en [appellante] alsmede kopieën van bescheiden met betrekking tot de aan [appellante] verstrekte hulpverlening overgelegd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder merkt op dat de thans door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde stukken dateren van na de beëindiging van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling en dat die stukken derhalve niet kunnen worden meegewogen bij beantwoording van de vraag of de schuldsaneringsregeling van [appellante] destijds terecht zonder de toekenning van de schone lei is beëindigd. Daarbij komt dat voornoemde rapportages ook niet zijn opgesteld door deskundigen op het gebied van psychosociale problematiek. De bewindvoerder geeft voorts aan zich nog steeds af te vragen of [appellante] wel bereid is om te werken aan haar psychosociale problematiek, nu een eerdere behandeling bij Novazorg immers voortijdig is beëindigd en nu [appellante] bij dezelfde instantie wederom op de wachtlijst staat. Een spoedige aanvang van de behandeling valt niet te verwachten, omdat [appellante] voor een intensieve behandeling klaarblijkelijk een te laag energieniveau heeft. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder de toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder geeft aan dat het verrichten van vrijwilligerswerk door [appellante] mede vanwege haar verhuizing die langer duurde dan door [appellante] was verondersteld niet van de grond is gekomen. De beschermingsbewindvoerder voegt daaraan toe dat het voor [appellante] in zijn algemeenheid moeilijk is om zelfstandig zaken op te pakken.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat dat, bij gebrek aan een (nieuw) keuringsrapport per die datum op grond waarvan een (bepaalde) ontheffing door de rechter-commissaris had kunnen worden verleend, op [appellante] vanaf 1 februari 2015 tot het einde van de materiële looptijd van de wettelijke schuldsanering (21 augustus 2015) de volledige arbeidsplicht van toepassing was. Nu zij met betrekking tot deze verplichting de bewindvoerder geen althans onvoldoende sollicitatiebewijzen heeft overgelegd, dient het er naar het oordeel van het hof voor te worden gehouden dat [appellante] deze verplichting in, grofweg, de periode februari 2015-augustus 2015 niet althans in onvoldoende mate is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu [appellante] , ondanks hetgeen door de rechter-commissaris bij zijn brief van 22 juni 2015 aan haar werd opgedragen, eerst na beëindiging van haar schuldsaneringsregeling een tweetal documenten heeft overgelegd die (in-)direct verband houden met haar (mate van) arbeidsongeschiktheid. Daar staat tegenover dat [appellante] op basis van deze documenten in het kader van haar uitkering (wederom) door de gemeente is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Op basis van deze, thans bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, door [appellante] overgelegde documenten en in het licht van de eerder al beschikbare stukken waaronder het rapport van Aob Compasz van 2 februari 2014 mag, in redelijkheid, worden geconcludeerd althans voldoende aannemelijk worden geacht dat [appellante] , ook na 1 februari 2015, als (volledig) arbeidsongeschikt mag worden beschouwd nu het in de kern van de zaak nog steeds om PTTS en hieraan gerelateerde klachten gaat en ook dat, afgaande op zowel de schriftelijke stukken als hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gekomen, de rechter-commissaris in de lijn van een eerdere beslissing wederom een ontheffing van de sollicitatieplicht zou hebben verleend. Het gaat immers om dezelfde klachten, terwijl de rechter-commissaris bij de eerdere beslissing tot ontheffing van de arbeidsplicht (mede) het besluit van de gemeente heeft gevolgd om [appellante] te ontheffen van de arbeidsplicht. In elk geval gaat het vanaf 1 februari 2015 om een vrij korte periode waarin [appellante] niet althans onvoldoende aan haar arbeidsverplichting heeft voldaan.
3.10.3.
Vast staat ook, althans heeft zij ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat [appellante] in de periode van 14 februari 2014 tot einde materiële looptijd schuldsanering onvoldoende aantoonbaar heeft gezocht naar (acht uur) vrijwilligerswerk.
Daar staat tegenover dat voldoende aannemelijk is dat, anders dan van tevoren verwacht, de verhuizing van [appellante] van [plaats 1] naar [plaats 2] deze zoektocht gedurende een bepaalde periode heeft belemmerd en dat, ook meer in het algemeen, het voor [appellante] in zijn algemeenheid moeilijk(er) is om zelfstandig zaken op te pakken, hetgeen door de bewindvoerder niet is betwist. Een en ander kan trouwens ook worden afgeleid uit de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken. Verder heeft, bij in de kern van de zaak gelijkblijvende problematiek, de gemeente [appellante] tot 1 december 2015 thans ook vrijgesteld van de verplichting naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Het valt, gelet op de thans in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling overgelegde documenten, dan ook niet met zekerheid te zeggen of [appellante] door de gemeente en, in het kielzorg daarvan, de rechter-commissaris wederom de (inspannings-)plicht zou zijn opgelegd om ook gedurende, grofweg, de periode februari 2015-augustus actief naar (acht uur) vrijwilligerswerk op zoek te gaan. In elk geval heeft [appellante] , ondanks haar problematiek en het onvermogen om zelfstandig zaken op te pakken, vanaf 14 februari 2014 tot het einde van de materiële looptijd van de wettelijke schuldsanering (21 augustus 2015) niet geheel stilgezeten waar het haar zoektocht naar vrijwilligerswerk betreft en is zij ook na het einde van de materiële looptijd van de schuldsanering in zekere mate actief gebleven in die zin, dat zij zich heeft aangemeld c.q. ingeschreven heeft bij enkele organisaties/instanties.
3.10.4.
Voorts stelt het hof vast dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, [appellante] de bewindvoerder wel met enige regelmaat met betrekking tot de haar behandeling bij een aan Novazorg verbonden psycholoog heeft bericht. Zo heeft [appellante] blijkens het verslag van de bewindvoerder van 19 mei 2015 op 15 mei 2014, 31 juli 2014, 8 augustus 2014, 2 september 2014 en 1 oktober 2014 door middel van zelf opgestelde verslagjes inzake voornoemde behandeling (spontaan) geïnformeerd.
3.10.5.
Het hof stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat [appellante] , mede doch niet uitsluitend, gelet op de inhoud van de door de rechter-commissaris op 22 juni 2015 aan haar verzonden waarschuwingsbrief, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de verplichting om gedurende de periode van 14 februari 2014 tot 1 februari 2015 vrijwilligerswerk te verrichten alsmede de sollicitatieverplichting vanaf 1 februari 2015 tot aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Het hof ziet, gelet op de psychosociale problematiek van [appellante] , het feit dat zij enkel gedurende een (relatief) korte periode niet aantoonbaar naar betaald werk heeft gesolliciteerd, zij thans in het kader van haar uitkering door de gemeente met inbegrip van vrijwilligerswerk is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en er voorts geen nieuwe schulden of boedelachterstanden zijn ontstaan, echter aanleiding om te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Aan [appellante] dient derhalve alsnog de “schone lei” te worden verleend. Het hof merkt hierbij, zij het ten overvloede, tot slot wel op dat het, gelet op het feit dat de psychosociale problematiek van [appellante] ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling kennelijk al speelde, deze zaak wellicht een zogenoemde premature toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft betroffen.
3.11.
Het waarvan beroep zal worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gezien haar bijzondere aard en geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellante] alsnog de “schone lei”.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.