In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 18 augustus 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de schuldsaneringsregeling tot 19 februari 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2015 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dat hij door problemen met zijn huurwoning en een terugval in inkomen in financiële problemen was geraakt. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de ontstane boedelachterstand van ruim € 3.000,00, onder andere door het niet betalen van huur en het maken van advocaatkosten in een juridische strijd met zijn verhuurder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat de boedelachterstand niet aan hem kan worden verweten. Het hof concludeert dat de appellant niet in staat is om de boedelachterstand in te lopen en dat er geen reden is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.