In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Kanton Eindhoven, waarin een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die door haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking, specifiek gericht op de machtiging tot het doen van afstand van het zakelijk recht van gebruik en bewoning. De bewindvoerder stelt dat de machtiging om niet met een tegenprestatie van € 24.000,= onduidelijk is en dat de waarde van het recht van gebruik en bewoning in het economisch verkeer niet kan worden vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 september 2015, waarbij de bewindvoerder, de heer [belanghebbende 3] en de notaris zijn gehoord.
Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat het in het belang van de rechthebbende is om bevrijd te worden van de lasten die aan het recht van gebruik en bewoning zijn verbonden. Echter, het hof is van oordeel dat aan dit recht geen waarde kan worden toegekend in het economisch verkeer, omdat het recht niet vervreemd of belast kan worden. De rechthebbende heeft belang bij het afstand doen van haar recht om bevrijd te worden van de verplichtingen die aan het recht zijn verbonden. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter voor zover deze een financiële tegenprestatie van € 24.000,= toekent en bepaalt dat de machtiging om afstand te doen van het recht van gebruik en bewoning om niet is verleend.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, uitsluitend voor wat betreft de toekenning van de financiële tegenprestatie, en dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters E.L. Schaafsma-Beversluis, W.H.B. den Hartog Jager en A.M.M. Hompus en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.