Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/261160/ HA ZA 13-188)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd
3.De beoordeling
“Afspraken beëindiging huurovereenkomst”en houdt onder meer het volgende in:
heeft de huurder[ [geïntimeerde] ]
op de hoogte gesteld door middel van een brief, gedateerd 13 juni 2008, van haar wens de huurovereenkomst te beëindigen per 31 oktober 2008. De verhuurder en huurder zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2008 eindigt. (…) Als schadeloosstelling voor deze (…) beëindiging van de huurovereenkomst wordt de betaling van de huur en bijkomende kosten voor de laatste 4 maanden voorafgaande aan (…) 1 oktober 2008 door de verhuurder aan de huurder kwijtgescholden. De laatste maand die door de huurder betaald moet worden is mei 2008.(…)Het systeemplafond en de luxaflex voor de tuindeuren en –ramen blijven achter en hiervoor betaalt de verhuurder de som van € 350,- (…)”
(…) als een soort aanbetaling. Het totale bedrag voor overname van de praktijk van [geïntimeerde] bedraagt 70.000 Euro (35.000 Euro voor het patientenbestand en 35.000 Euro voor de inventaris). De bedoeling was dat ik eerst een poosje binnen Tandzorg [Tandzorg] zou gaan werken en daarna met de patiënten van (…) [geïntimeerde] zou verhuizen naar een eigen locatie.(…)werd me snel duidelijk dat ik niet met [assistente][ [assistente] ]
kon samenwerken. (…) Om verschillende redenen (…) heb ik besloten om af te zien van de overname. Op 18 juli heb ik een bespreking met [vrouw geïntimeerde] en [geïntimeerde] om hen mede te delen dat ik afzie van de overname. Ik ben (…) zenuwachtig wat hun reactie zal zijn. Al heel snel in dit overleg vragen ze mij of ik de overname nog wel door wil laten gaan. Ik was verbaasd (…)en ze deden er niet echt moeilijk over. Ze vertelden mij dat [appellante] de praktijk over zou nemen. Ze vroegen gelijk of ik nog wel waar wilde blijven nemen en ik zei ja. “Krijg ik mijn 7.000 Euro terug?” vroeg ik en [vrouw geïntimeerde] en [geïntimeerde] zeiden “ja, we gaan het overmaken”. Ongeveer 2 weken later heb ik [vrouw geïntimeerde] persoonlijk gesproken en gevraagd waarom het geld nog niet overgemaakt was. (…) Vanaf deze periode (…) komt het uiteindelijk tot een rechtszaak op 2 juli 2009, waarbij ik van tandarts [geïntimeerde] mijn geld eis. (…) Tijdens deze rechtszaak komt het tot een schikking. “
zou voor [appellante][ [appellante] ]
gaan werken. Tijdens mijn vakantie krijg ik van mijn collega [tandartsassistente appellante][ [tandartsassistente appellante] , tandartsassistente in dienst van [appellante] ]
een bericht dat [geïntimeerde] akkoord gaat met de overeenstemming.(…) Maar voor mij staat vast dat er overeenstemming was tussen tandarts [appellante] en tandarts [geïntimeerde] omdat er na 20 juli 2008 veel veranderde: iedereen was opgelucht en de sfeer was weer positief (…) “
een bedrag van € 15.000,= voor het patiëntenbestand. (…) [assistente] zou ook per 1 december 2008 in dienst komen bij [appellante] . (…) Zondagavond 20 juli belt [appellante] mij dolgelukkig op, [geïntimeerde] neemt het voorstel aan en per 1 oktober 2008 stapt hij op, laat de patiënten achter bij [appellante] en [assistente] komt[p]
er 1 december in dienst bij [appellante] . (…) Maandag 22 september (…) gaat [appellante] eind van de middag nog naar de bank om € 4000,- op te nemen. De patiënten voor dinsdagmorgen 23 september bel ik af, zodat [appellante] naar de ING bank kan om € 3500,- op te nemen.(…) Dinsdagmorgen hebben we samen ( [appellante] , [tandartsassistente appellante] en ik) het geld geteld en in een envelop gestopt.(…) De tussendeur staat open waardoor ik zicht heb op wat er in [geïntimeerde] ’s kamer gebeurt. [appellante] overhandigt de envelop aan [geïntimeerde] . [vrouw geïntimeerde] telt het geld. [appellante] vraagt nog aan [geïntimeerde] wanneer ze de patientenkaarten krijgt. (…)”
primair[geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan wel dat die overeenkomst al dan niet partieel is ontbonden,
subsidiair[geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] ;
B) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 177.500,-- alsmede buitengerechtelijke kosten ad € 8.009,20
en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
in conventiegeoordeeld dat de bewijslast van de door haar gestelde afspraken op [appellante] rust, dat [appellante] niet in de bewijslevering geslaagd was en dat het aanbod om aanvullend bewijs te leveren, gelet op het voorlopig getuigenverhoor dat reeds had plaats gehad, te algemeen was en daarom gepasseerd werd. De vorderingen in conventie zijn bij dat vonnis afgewezen.
De procedure
in reconventiewerd naar de rol verwezen voor uitlating door partijen. Bij vonnis van 22 januari 2014 is de zaak in reconventie vervolgens naar de rechtbank Rotterdam verwezen.
a) [geïntimeerde] verkoopt zijn patiëntenbestand en goodwill aan [appellante] voor € 15.000,--
b) de huurovereenkomst tussen partijen eindigt per 1 oktober 2008; [geïntimeerde] is over de maanden juni tot en met september 2008 geen huur verschuldigd;
c) [assistente] , die in 2008 17 jaren bij [geïntimeerde] in dienst was, neemt ontslag en treedt per 1 december 2008 in dienst bij [appellante] ;
d) [appellante] betaalt [geïntimeerde] € 350,-- voor, kort gezegd, een deel van de inventaris van [geïntimeerde] .
- [tandartsassistente appellante] , tandartsassistente in dienst van [appellante] :
“(…) Op een zondagavond, eind juli, (…) werd ik door [appellante] gebeld dat het eindelijk rond was. Met dat het eindelijk rond was bedoel ik de overeenkomst om het patiëntenbestand van [geïntimeerde] over te nemen. Vervolgens heb ik op 1 augustus 2008 samen met [appellante] het geld geteld en dit (…) in een envelop gestopt. Het geld dat in de envelop werd gestopt was € 7.500,- . Het tellen van het geld gebeurde in de tandartskamer van [appellante] . Mevrouw [geïntimeerde] is toen binnengekomen en [appellante] gaf toen de envelop met geld aan mevrouw [geïntimeerde] . Mevrouw [geïntimeerde] heeft het geld toen nog geteld bij de fax. (…) Nadat mevrouw en meneer [geïntimeerde] op vakantie waren geweest is het tweede gedeelte betaald. Dit was ergens eind september 2008. Ik heb toen samen met [appellante] het geld geteld. Het bedrag bedroeg € 7.850,-, € 350,- voor het plafond en €7.500,- voor het overige deel van het patiëntenbestand. Ik ben er niet bij geweest toen [appellante] het geld aan meneer [geïntimeerde] heeft gegeven. (…) Voor beide betalingen weet ik dat [appellante] naar de bank geweest is, maar ik weet niet hoeveel geld ze daar opgenomen heeft. (…) De betalingen vonden plaats in papiergeld. (…) Het betrof een behoorlijk dikke stapel bankbiljetten. (…) De envelop ging (…) bijna niet meer dicht. (…)”
“Ik heb niet met (…) [tandartsassistente appellante] gesproken over hetgeen zij zojuist voor u heeft verklaard. (...) uiteindelijk wilde [appellante] het voorstel doen om [assistente] over te nemen. Ik heb haar toen gezegd dat ze daar goed over moest nadenken omdat het wel over 17 dienstjaren ging.(…) [appellante] heeft [geïntimeerde] toen het voorstel gedaan om [assistente] over te nemen, om € 15.000,- te betalen aan [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] 4 maanden huur niet hoefde te betalen. Dit voorstel was in onze ogen (…) die van mijzelf en [appellante] , een goed voorstel. (…) Ik ben half juli 2008 op vakantie gegaan. (…) Toen ik net op vakantie was kreeg ik een sms van [appellante] en [tandartsassistente appellante] dat [geïntimeerde] akkoord was met het voorstel. Ik was toen heel erg opgelucht, ik dacht: eindelijk een oplossing. (…) Ik ben niet aanwezig geweest bij de eerste betaling door [appellante] aan [geïntimeerde] (…) Bij de tweede betaling ben ik niet aanwezig geweest. (…) ik weet nog dat [appellante] mij vertelde dat ze naar de bank moest om geld op te nemen.(…) [assistente] is als onderdeel van de afspraak (…) na een periode van drie maanden in dienst getreden. De bedoeling was dat [assistente] zou gaan werken voor de overgenomen patiënten van [geïntimeerde] .(…)”
“(…) Ik en [assistente] waren meer dan goede vrienden van [geïntimeerde] . (…) Ik ben zelf niet betrokken geweest bij deze afspraken, dit vertelde [assistente] mij. (…) Nadat de afspraak van de € 15.000,- en het ontslag van [assistente] was gemaakt heb ik mevrouw [geïntimeerde] nog een keer telefonisch gesproken. Ik was namelijk patiënt bij [geïntimeerde] en ik kreeg op een gegeven moment een brief van de [Kliniek] Kliniek waarin stond dat de praktijk van [geïntimeerde] verhuisd was naar een andere kliniek. Ik vond dit heel raar omdat het patiëntenbestand nou juist was overgedragen aan [appellante] . Ik heb toen gebeld (…) en kreeg (…) mevrouw [geïntimeerde] aan de telefoon. Ik vroeg haar hoe zit dat nu, het patiëntenbestand is toch voor 15.000,- naar [appellante] over gegaan. Mevrouw [geïntimeerde] antwoordde toen dat zij dat inderdaad betaald hadden gekregen maar toen begon ze te stotteren en werd de verbinding door haar verbroken.(…)”
“(…) Alleen met het aanbod van [appellante] kon ik blijven werken wilde ik mijn ontslag bij [geïntimeerde] indienen. Ik moest 3 maanden er onbetaald tussenuit en daarna zou ik (…) voor [appellante] gaan werken. (…) Op 19 of 20 juli 2008 is [appellante] bij mij thuis geweest, mijn vader was er toen ook bij, en toen heeft zij haar voorstel met betrekking tot de betaling van de € 15.000,- met ons besproken. In dat gesprek kwam ook de regeling met betrekking tot mijn functie aan de orde. (…) Later (…) ben ik op een zondagavond door [appellante] gebeld met de mededeling dat [geïntimeerde] akkoord was met het voorstel.(…) na dat telefoontje op 20 juli was ik heel blij en opgelucht. (…) [appellante] heeft mij toen ik per 1 december voor haar ben gaan werken niet gecompenseerd in verband met de 17 dienstjaren die ik bij [geïntimeerde] had opgebouwd. (…)”
“toch ging geven”en dat haar moeder en zij rond de tafel dansten. Ook deze verklaring bevestigt op onderdelen de stellingen van [appellante] en aan de inhoud van de verklaring doet, gelet op de bewoordingen er van, naar het oordeel van het hof niet af dat [dochter appellante] haar wetenschap omtrent het akkoord van [geïntimeerde] aan [appellante] ontleent noch dat zij op het moment van afleggen daarvan pas 10 jaar oud was.
terug met de mededeling dat mijn aanbod werd aanvaard. Ik was daar erg blij mee en heb nog met mijn dochter gedanst. Ook heb ik op die avond de direct betrokkenen meteen gebeld met het (…) goede nieuws. Ik heb gebeld met (…) [assistente] , (…) [tandartsassistente appellante] (…). Aan mijn partner [tandarts 1] heb ik een sms gestuurd.(…) Dat [geïntimeerde] wilde dat het bedrag voor het patiëntenbestand in contanten zou worden betaald begreep ik wel (…) Op 1 augustus (…) betaalde ik in contanten aan [vrouw geïntimeerde] in mijn praktijkkamer het eerste bedrag van € 7.500,--. (…) [tandartsassistente appellante] was daarbij. Ik had de bankbiljetten eerst nageteld met (…) [tandartsassistente appellante] (…) [vrouw geïntimeerde] heeft het pakketje bankbiljetten vervolgens gecontroleerd en nageteld. (…) De tweede tranche van de betaling in contanten vond plaats op 23 september 2008. Dat geld, een bedrag van € 7.850,--, heb ik voor het grootste deel op maandag en dinsdag eraan voorafgaande opgenomen bij de bank. Dat geld heb ik geteld samen met (…) [tandartsassistente appellante] en nog een andere assistente en die enveloppe met bankbiljetten heb ik ’s middags in de praktijkkamer van [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] overhandigd. Daarbij was enkel [vrouw geïntimeerde] aanwezig die het bedrag heeft geteld en akkoord bevonden. (…)”
Bovendien heeft mevrouw [geïntimeerde] als getuige ten aanzien van de volgens [appellante] overeengekomen koopsom voor het patiëntenbestand (slechts) verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat “
er met [appellante] is gesproken over de verkoop van het patiëntenbestand[het hof leest:]
voor € 15.000,--“ . [geïntimeerde] zal evenwel worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geoordeelde stelling van [appellante] dat partijen een overeenkomst met de inhoud weergegeven onder 3.5.3. hebben gesloten.
Dit standpunt oordeelt het hof onjuist. [geïntimeerde] heeft - zoals [appellante] stelt in de inleidende dagvaarding sub 3 – reeds vanaf eind 2008 het bestaan van de door [appellante] gestelde overeenkomst ontkend. Het hof wijst bijvoorbeeld op punt 19 van de namens [geïntimeerde] uitgebrachte dagvaarding in kort geding van 5 november 2008 (productie 18 bij productie 2 bij bijlage B bij inleidende dagvaarding) en op de brief van [geïntimeerde] van 25 september 2008 (productie 16 bij productie 2 bij bijlage B voormeld). Voor [appellante] was daarom reeds vanaf dat moment duidelijk dat [geïntimeerde] de verbintenissen uit die overeenkomst niet zou nakomen. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van het hof op grond van artikel 6:83 sub c BW geen ingebrekestelling vereist om [geïntimeerde] in verzuim te brengen.
Voor zover over dit laatste al anders geoordeeld zou moeten worden heeft te gelden dat [geïntimeerde] reeds eind 2008 op de hoogte was van het feit dat [appellante] het niet eens was met de (zeer gedeeltelijke) nakoming door [geïntimeerde] van de verbintenissen uit de volgens haar gesloten overeenkomst, te weten de ontruiming van het gehuurde voor 1 oktober 2008 en de levering van een deel van de inventaris voor € 350,--. Het hof verwijst naar de hiervoor genoemde brief van [geïntimeerde] van 25 september 2008 en de namens [geïntimeerde] aan [appellante] uitgebrachte dagvaarding in kort geding van 5 november 2008 waaruit dit een en ander blijkt. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] (zijn belang bij) het beroep op artikel 6:89 BW onvoldoende onderbouwd.
[geïntimeerde] ziet er evenwel aan voorbij dat [appellante] (onder meer) een verklaring voor recht vordert dat de overeenkomst partieel is ontbonden, alsmede betaling door [geïntimeerde] van € 15.000,-- ter voldoening aan diens, uit die ontbinding voortvloeiende, ongedaanmakingsverbintenis. Indien komt vast te staan dat de overeenkomst is gesloten en dat [appellante] voormeld bedrag aan [geïntimeerde] heeft betaald, kan dit leiden tot toewijzing van dit deel van de vordering van [appellante] . Reeds om deze reden heeft [appellante] belang bij beoordeling van de grieven.
4.De uitspraak
€ 15.000,-- heeft betaald;