De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder niet in staat is om [minderjarige 1] te bieden wat zij nodig heeft. Vanaf juni 2014 is het gezin van de moeder, op initiatief van Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (thans: Jeugdbescherming Noord) intensief begeleid door de thuiscoach Eigen Kracht ten behoeve van de opvoeding en veiligheid van [minderjarige 3] . In december 2014 is geconcludeerd dat het goed ging en bij brief van 2 maart 2015 heeft Jeugdbescherming Noord bericht dat zij het dossier hadden gesloten. Op 2 juli 2015 heeft de thuiscoach de begeleiding beëindigd. Deze heeft geconcludeerd dat de situatie bij de moeder en haar zoon [minderjarige 3] stabiel en goed is. De moeder is van mening dat, na een korte periode van gewenning, deze rust en stabiliteit ook een positieve werking zal hebben op [minderjarige 1] . Uit het verloop en de positieve afsluiting van deze hulpverlening blijkt bovendien dat de moeder wel degelijk leerbaar is.
De GI kan geen gefundeerd beeld geven van de huidige thuissituatie van de moeder. Het maken van een afspraak met de gezinsmanager is om verschillende redenen zeer lastig geweest. Slechts eenmaal, bijna een jaar geleden, is de gezinsmanager bij de moeder thuis geweest. Er is niet of nauwelijks informatie ingewonnen bij Jeugdbescherming Noord, terwijl de GI daartoe wel was aangezet bij beschikking van de rechtbank van 11 november 2014. Tevens had moeten worden onderzocht of naar thuisplaatsing kon worden gewerkt, hetgeen de GI heeft nagelaten.
De GI baseert zich vooral op het relaas van de pleegouders, die niet als objectief kunnen worden beschouwd en Kibeo, waar de pleegmoeder werkzaam is, alsmede op de reactie die [minderjarige 1] geeft rondom het contact met de moeder. In de afgelopen periode heeft slechts in beperkte mate omgang plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 1] . Dat deze omgang enigszins onwennig verloopt en dat [minderjarige 1] hierop na afloop reageert, is niet verwonderlijk. Het contact vindt niet plaats in een ontspannen setting, omdat de gezinsmanager continue over de schouder van de moeder meekijkt. Het gedrag en de houding van [minderjarige 1] en de moeder tijdens de contactmomenten wordt vaak op een negatieve manier uitgelegd, terwijl dit ook op een positieve manier zou kunnen gebeuren. Het zou bovendien kunnen zijn dat [minderjarige 1] de moeder mist en daarom zo heftig reageert rondom het contact en vermijdt om over de moeder te praten. Dit is nimmer onderzocht. [minderjarige 1] zou gebaat kunnen zijn bij meer contact.
De moeder kan vele kanttekeningen plaatsen bij de gezinsrapportage van de GI, waaruit blijkt dat de GI, anders dan Jeugdbescherming Noord, erg in het verleden blijft hangen. Ook de raad gaat hierin mee, zoals blijkt uit de conceptrapportage betreffende de verderstrekkende maatregel.
De moeder stelt dat de beschuldigingen jegens de heer [huidige partner] onterecht zijn. Als hiervan ook maar iets waar zou zijn, zou [minderjarige 3] niet bij hen wonen.
Indien het primaire verzoek van de moeder om [minderjarige 1] per direct thuis te plaatsen wordt toegewezen, kan Jeugdbescherming Noord de ondertoezichtstelling overnemen. Subsidiair stelt de moeder voor de overgang naar haar in de herfstvakantie van [minderjarige 1] te laten plaatsvinden.
Ter zitting heeft de moeder gemotiveerd uiteengezet dat de woonomgeving van de moeder, in praktische zin, zeer geschikt is voor [minderjarige 1] om verder in op te groeien.