3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, die voor zover nodig zijn aangevuld. [appellante] heeft met grief 1 tegen de vaststelling van één feit (hierna onder c aangepast weergegeven) gegriefd. Het hof zal de weergave van de vaststaande feiten op dat punt aanpassen.
Voor de leesbaarheid van de uitspraak merkt het hof op dat de echtgenoot van appellante hierna wordt aangeduid als de heer [appellante] en appellante zelf (het zij herhaald) als [appellante] . De heer [appellante] en [appellante] gezamenlijk worden aangeduid als [appellante] c.s.
a. [geïntimeerde] is in 2006 een samenwerking aangegaan met de heer [appellante] in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd [handelsnaam] Financiële Diensten v.o.f.
b. In mei 2010 is [geïntimeerde] een onderzoek gestart naar valse handtekeningen die
volgens [geïntimeerde] door de heer [appellante] onder verzekeringsformulieren zijn
geplaatst.
c. De heer [appellante] heeft de samenwerking opgezegd met ingang van 1 januari 2011, waarna [geïntimeerde] in de huidige vorm (eenmanszaak) onder de naam “ [handelsnaam] Financiële Diensten” is verdergegaan.
d. Aanvankelijk is de heer [appellante] als freelancer voor [geïntimeerde] werkzaam
gebleven maar op 29 september 2011 is daaraan een einde gekomen.
e. [appellante] , echtgenote van de heer [appellante] , is bij [geïntimeerde] werkzaam als administratief medewerkster tegen een salaris van € 1.250,00 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Daarvoor is zij sinds 1987 werkzaam geweest in diverse bedrijven van haar echtgenoot.
f. [appellante] heeft zich op 29 september 2011 arbeidsongeschikt gemeld.
g. De bedrijfsarts heeft [appellante] op 10 oktober 2011 op haar spreekuur
gesproken. Haar advies is dat [appellante] twee weken afstand neemt en dat zij per
24 oktober 2011 weer arbeidsgeschikt is (prod. 3 bij antwoord).
h. Op 26 oktober 2011 heeft [appellante] haar werkzaamheden hervat. Een dag later
op 27 oktober 2011 heeft zij zich weer ziek gemeld.
i. Bij brief van 21 november 2011 heeft [geïntimeerde] [appellante] opgeroepen haar
werkzaamheden te hervatten. In deze brief schrijft [geïntimeerde] tevens dat hij met
[appellante] een gesprek wenst te voeren over de eventuele kennis die zij heeft
van, en haar mogelijke betrokkenheid bij, de misstanden die door [geïntimeerde] zijn
geconstateerd (prod 5 bij antwoord).
j. Bij aangetekende brief van 22 november 2011 heeft [geïntimeerde] [appellante]
opgeroepen om op 23 november 2011 te verschijnen op het werk. Tevens heeft
[geïntimeerde] aan [appellante] verzocht geen dossiers meer in behandeling te nemen
van, of werkzaamheden te verrichten voor, de heer [appellante] in het kader van
het lopende onderzoek (prod 4 bij dagvaarding).
k. Bij brief van 24 november 2011 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat
zij nog immer arbeidsongeschikt is en dat zij niet zal verschijnen op het gesprek.
1. [geïntimeerde] heeft op 29 november 2011 aan de gemachtigde van [appellante]
meegedeeld dat hij van de arbodienst heeft vernomen dat de bedrijfsarts de
ziekmelding als een doorlopende ziekmelding ziet en dat haar eerdere oordeel van
kracht blijft. [geïntimeerde] roept [appellante] nogmaals op haar werkzaamheden te
hervatten en in gesprek te gaan met [geïntimeerde] .
m. Bij brief van 7 december 2011 heeft [geïntimeerde] wederom [appellante] uitgenodigd
voor een gesprek over de wijze van de behandeling van de dossiers. [appellante]
heeft hieraan geen gehoor gegeven en verzocht eventuele vragen schriftelijk te
stellen, waarna zij zal bekijken of zij zich in staat acht deze te beantwoorden.
n. [appellante] heeft een second-opinion aangevraagd, ontvangen bij het UWV op
2 december 2011. Het deskundigenoordeel van 5 januari 2012 luidt: “
Ons oordeel
is dat u uw eigen werk op 23 november 2011(de dag dat [appellante] zich op haar
werk diende te melden)
inderdaad niet kon doen”. De rapportage geeft onder
punt 4 de conclusie weer dat [appellante] “
op en na 27 oktober 2011
arbeidsongeschikt op grond ziekte”.
o. [geïntimeerde] is in december 2011 een (beslag)procedure gestart tegen [appellante]
c.s., [appellante] c.s. zijn in december 2011 een (beslag)procedure tegen [geïntimeerde]
gestart. In januari 2012 zijn [appellante] c.s. tegen [geïntimeerde] een kort geding
procedure gestart.
p. Bij brieven van 9 januari 2012 en 7 februari 2012 heeft [appellante] [geïntimeerde]
verzocht haar salaris volledig, dus 100%, uit te betalen over de periode vanaf 29
september 2011 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen.
q. [geïntimeerde] heeft hieraan geen gehoor gegeven; er wordt 70% van het salaris
uitbetaald tot en met 3 maart 2012.
r. Op 14 februari 2012 heeft Nh 1816 Verzekeringen (hierna:NH 1816) een brief aan [geïntimeerde] gezonden ter zake de op 15 november 2011 door hen gehouden controle op de behandelde dossiers door de heer [appellante] . In deze brief heeft NH 1816 aangegeven dat er in een aantal polisdossiers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van het vervalsen van de handtekeningen van de aanvrager. In de brief heeft NH 1816 tevens aangegeven een gesprek te hebben gevoerd met de heer [appellante] , waarbij ook [appellante] aanwezig was. De conclusie van NH 1816 is dat zij naar aanleiding van het gesprek aangifte bij de AFM en het Fraudeloket van het Verbond van Verzekeraars gaan doen.
s. In reactie op deze brief heeft [geïntimeerde] op 23 februari 2012 een brief gestuurd met
daarin 22 vragen aan [appellante] die betrekking hebben op het vervalsen van handtekeningen onder verzekeringsformulieren door haarzelf of haar echtgenoot. [appellante] krijgt van [geïntimeerde] een termijn van vijf dagen na ontvangst om de vragen te beantwoorden.
t. [appellante] heeft niet gereageerd op deze brief.
u. [geïntimeerde] heeft bij brief van 2 maart 2012 [appellante] op staande voet ontslagen.
Deze brief is door [appellante] op 3 maart 2012 ontvangen. In die brief staat onder
meer het volgende:
“1.
Uw cliënte heeft met haar echtgenoot deelgenomen aan een bespreking met
Schadeverzekeringsmaatschappij NV Noordhollandsche van 1816. Onderwerp
van gesprek was in ieder geval “vervalste handtekening(en)”. Dit thema als
zodanig, hetgeen is besproken en de relatie met deze maatschappij, is voor ons als
bedrijf en werkgever van uw cliënte van groot belang.
Immers het gaat om een zeer zwaarwichtig thema, dat onze relatie met klanten,
maatschappijen en toezichthoudende organen enorm negatief kan beïnvloeden.
Tevens gaat het om het vertrouwen tussen ons en uw cliënte. Als werkneemster
dient zij juist over een thema als het vervalsen van handtekeningen volledige
transparantie jegens ons in acht te nemen.
Door het feit, dat uw cliënte uit eigener beweging ons helemaal niet heeft
geïnformeerd over dit gesprek en het feit, dat uw cliënte zelfs nadien daarover
zwijgt en thans ook weigert om op onze concrete vragen daarover (zie onze brief
van 23 februari 2012) ook maar enig antwoord te geven, heeft zij de
vertrouwensrelatie tussen haar en ons als werkgever voorzienbaar volledig en
thans definitief afgebroken.
Op basis hiervan ontslaan wij uw cliënte hierbij op staande voet.
De tussen ons en haar bestaande arbeidsovereenkomst eindigt daarmee per
vandaag, 2 maart 2012.
Dit ontslag op staande voet geven wij u geheel los van hetgeen hierna onder punt
2 en 3 wordt aangevoerd, alsmede in onderlinge samenhang met hetgeen onder
punt 2 en 3 is weergegeven.
2.
(...) Behoudens middels het oppervlakkige relaas van uw kantoorgenoot mr.
Jansen, heeft uw cliënte tot op heden geen inhoudelijke reactie gegeven, ook niet
op de diverse vragen zoals geformuleerd in onze brief van 23 februari 2012 (vraag
8 tot en met 15).
(…)
En door het feit, dat zij niet reageert op de vragen, heeft zij ons vertrouwen in
haar definitief en onherstelbaar afgebroken “.
Bij beschikking van 2 oktober 2012 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond, is de arbeidsovereenkomst tussen [handelsnaam] voorwaardelijk ontbonden tegen 15 oktober 2012.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] in eerste aanleg -voor zover in hoger beroep nog van belang- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat het door [geïntimeerde] gegeven ontslag nietig is, althans vernietigd is, dan wel nietig te verklaren dan wel te vernietigen;
- toegelaten te worden tot haar werk en haar haar werkzaamheden te laten verrichten, zodra en indien zij niet langer arbeidsongeschikt is;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een som van € 5.997,13 ter zake loon, wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente, alsmede een bedrag van € 1.250,-- bruto voor iedere maand vanaf 1 april 2012 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging indien de wettelijke betaaltermijn wordt overschreden. Ten slotte vordert [appellante] [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten als vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg.
3.2.2.De kantonrechter heeft bij het beroepen vonnis [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [appellante] te betalen over de periode 29 september 2011 tot 23 november 2011 haar salaris à € 1.250,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, minus het over deze periode reeds betaalde salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van voldoening, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure aan de zijde van [geïntimeerde] , vastgesteld op € 750,--
De overige vorderingen van [appellante] heeft de kantonrechter afgewezen.