ECLI:NL:GHSHE:2015:4113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 165 854_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van ouders met financiële en zorggerelateerde geschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 4 december 2014 beschikkingen heeft gegeven met betrekking tot het bewind en mentorschap van de ouders van de appellant. De appellant verzoekt het hof om de bewindvoerder uit zijn functie te ontslaan en een onafhankelijke bewindvoerder en mentor aan te stellen. De bewindvoerder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de appellant of afwijzing van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2015 zijn beide partijen gehoord, maar de ouders zijn niet verschenen.

Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikkingen en de argumenten van beide partijen. De appellant stelt dat de bewindvoerder niet in het belang van de ouders handelt en dat er zorgen zijn over de kwaliteit van de zorg die de ouders ontvangen. De bewindvoerder daarentegen betwist deze claims en stelt dat de ouders goed verzorgd worden en dat er geen sprake is van verwaarlozing.

Het hof oordeelt dat de appellant ontvankelijk is in zijn verzoek en dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder en mentor te ontslaan. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kantonrechter en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.165.854/01
Zaaknummer eerste aanleg: 3483879 EJ VERZ 14-6282
3636401 EJ VERZ 14-7486
3636633 EJ VERZ 14-7489
3636645 EJ VERZ 1490
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: appellant,
advocaat: mr. M. van Vliet,
tegen
[bewindvoerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
  • [belanghebbende 1] (hierna: de vader);
  • [belanghebbende 2] (hierna: de moeder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 4 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 03 maart 2015, heeft appellant verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de bewindvoerder uit zijn functie als bewindvoerder en mentor van de vader en de moeder (tezamen: de ouders) te ontslaan en te bepalen dat een onafhankelijke bewindvoerder en mentor dient te worden aangesteld.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 april 2015, heeft de bewindvoerder verzocht appellant in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en, naar het hof begrijpt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellant, bijgestaan door mr. Van Vliet;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Bronsveld.
2.3.1.
De ouders zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 november 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellant d.d. 17 maart 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellant d.d. 24 maart 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellant d.d. 23 juli 2015;
  • de ter zitting door de advocaat van appellant overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
De vader, geboren op [geboortedatum] 1929, en de moeder, geboren op [geboortedatum] 1928, zijn de ouders van appellant en de bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 3 oktober 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg een bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de ouders en tevens een mentorschap ingesteld, met benoeming van [verweerder] tot bewindvoerder en mentor.
3.3.
Bij verzoekschrift van 17 september 2014, zoals aangevuld bij brief van 6 oktober 2014, heeft appellant de kantonrechter op grond van artikel 1:448 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht tot ambtshalve ontslag van de bewindvoerder als bewindvoerder en mentor van de vader en de moeder over te gaan en een onafhankelijke bewindvoerder en mentor aan te stellen.
3.4.
Bij de bestreden beschikkingen is het verzoek van appellant afgewezen.
3.5.
Appellant kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Appellant voert – kort samengevat – aan dat er voldoende gewichtige redenen zijn waarom de bewindvoerder zou moeten worden ontslagen. Appellant stelt dat de bewindvoerder niet in het belang van de ouders handelt, maar in zijn eigen (financiële) belang. Daarbij is hij als mentor nalatig om een aantal essentiële zaken in de verzorging van de ouders te regelen, zoals bijvoorbeeld fysiotherapie, een gehoorapparaat voor de moeder en een rollator voor de vader. De bewindvoerder geeft nauwelijks mantelzorg aan de ouders en hij verhindert dat appellant hen mantelzorg kan geven. Daarbij stelt appellant zorgen te hebben over de kwaliteit van de zorg die de instelling aan de vader geeft; appellant twijfelt aan de veiligheid van de leefomgeving aldaar.
Voorts stelt appellant ervan op de hoogte te zijn dat bij de benoeming van een bewindvoerder en mentor de wil van de ouders wordt gevolgd, maar appellant twijfelt eraan of de wil van de ouders daadwerkelijk hun echte wil is. De moeder kan haar wil niet kenbaar maken en de vader wordt volgens appellant door de bewindvoerder geïnstrueerd althans negatief beïnvloed en onder druk gezet. Appellant stelt dat hem door de bewindvoerder de toegang tot de vader is ontzegd en dat hij reeds sinds februari jl. geen contact meer met de vader heeft gehad.
3.7.
De bewindvoerder voert – kort samengevat – aan dat het beroepschrift van appellant geen concrete, objectiveerbare en duidelijke aanknopingspunten biedt op grond waarvan kan worden afgeweken van de wettelijke regeling met betrekking tot de benoeming en instandhouding van bewindvoering/mentorschap. De bewindvoerder vindt dat de kantonrechter zorgvuldig onderzoek heeft verricht door bij de ouders langs te gaan. De ouders verblijven op een luxe landgoed waar zij goed worden verzorgd. De bewindvoerder stelt alles zo goed mogelijk te regelen en stelt dat 100% goede zorg niet mogelijk is, maar 90% wel. Er is volgens de bewindvoerder geen sprake van een patroon van algehele verwaarlozing.
De bewindvoerder is verder van mening dat appellant kennelijk niet kan accepteren dat de vader wil dat de bewindvoerder als zodanig blijft functioneren, omdat dit naar volle tevredenheid verloopt. Het lijkt er volgens de bewindvoerder op dat de moeizame betrekkingen tussen beide broers thans inzet is van een procedure die niet in het belang is van alle betrokkenen.
De bewindvoerder stelt dat vaststaat dat de vader in staat is zijn wil te bepalen en dat hij dat regelmatig bij de notaris doet en ook bij de kantonrechter in eerste aanleg heeft gedaan.
De vader heeft aan de bewindvoerder kenbaar gemaakt dat hij contact met appellant op neutraal terrein prettig vindt.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.9.
Het hof is – in tegenstelling tot de bewindvoerder – van oordeel dat appellant ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat appellant in het appelschrift de grieven voldoende heeft geformuleerd. Overigens blijkt dit ook uit het feit dat verweerder, gezien de inhoud van het verweerschrift, goed begrepen heeft tegen welke overwegingen van de kantonrechter wordt opgekomen.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om ambtshalve ontslag te verlenen.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:461 lid 2 BW wordt een mentor ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van een medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om ambtshalve ontslag te verlenen.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een gewichtige reden op basis waarvan aan de bewindvoerder en/of de mentor ontslag dient te worden verleend. Ter aanvulling overweegt het hof dat zowel ten aanzien van de vader als ten aanzien van de moeder onvoldoende is gesteld om tot een ander oordeel te komen. Van de zijde van appellant zijn weliswaar een aantal zorgpunten naar voren gebracht, maar enige onderbouwing daarvan ontbreekt, terwijl de bewindvoerder een en ander gemotiveerd heeft betwist. Meer van belang acht het hof dat de kantonrechter tijdens het bezoek aan de ouders evenals de notaris tijdens de meerdere contactmomenten met de vader hebben vastgesteld dat de vader wilsbekwaam is en bij herhaling heeft uitgesproken dat hij de bewindvoerder als bewindvoerder en mentor wenst. Dat bij appellant over de wilsbekwaamheid van de vader, dan wel over de door hem uitgesproken wens, enige twijfel bestaat, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
3.10.3.
Voorts overweegt het hof dat het bewind is ingesteld ter bescherming van de financiële positie van de ouders. Appellant heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat sprake is van onjuist financieel beheer door de bewindvoerder. Daarbij is gesteld noch gebleken dat de belangen van de ouders worden geschaad. De stelling van appellant dat de bewindvoerder zijn positie gebruikt om appellant te onterven, raakt de belangen van de ouders noch de positie tussen de bewindvoerder enerzijds en de ouders anderzijds en doet derhalve naar het oordeel van het hof niet ter zake. Het bewind is immers niet ingesteld ter bescherming van de financiële belangen van appellant. Daarbij acht het hof van belang dat de vader meermalen heeft aangegeven tevreden te zijn met de bewindvoerder.
3.10.4.
Voor wat betreft het mentorschap overweegt het hof dat niet is gebleken dat de bewindvoerder/mentor de belangen van de ouders onvoldoende behartigt in aangelegenheden van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Het hof is in het geheel niet gebleken dat sprake is van verwaarlozing, althans het bieden van onvoldoende zorg. Het hof overweegt daarbij dat de vader ten overstaan van de kantonrechter nog heeft verklaard tevreden te zijn over de wijze waarop de bewindvoerder uitvoering geeft aan het mentorschap.
Verder is het hof niet gebleken dat appellant de toegang tot de vader is ontzegd, zoals appellant beweert, maar slechts de toegang tot het appartement. Van belang acht het hof dat appellant derhalve de mogelijkheid heeft om, indien hij dit wenst, in contact te treden met de vader.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
De bewindvoerder heeft verzocht appellant te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.
Het hof ziet in dit, niet nader onderbouwde, verzoek geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke regel voor een zaak van familierechtelijke aard als de onderhavige, dat de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 4 december 2014.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M Mertens-Steeghs en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.