ECLI:NL:GHSHE:2015:4112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 163 343_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake kinderalimentatie en ingangsdatum nihilstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2014 aangevochten, waarin de rechtbank had besloten dat de kinderalimentatie met ingang van 23 april 2014 op nihil werd gesteld. De man verzocht het hof om de ingangsdatum van de nihilstelling te bepalen op 27 december 2011, de datum waarop hij failliet werd verklaard. De vrouw, verweerster, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelde dat de man eerder een verzoek tot nihilstelling had kunnen indienen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2015 werd de man bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.M.J. Schepens, terwijl de vrouw werd bijgestaan door mr. P.A. Schippers. De bewindvoerders van de vrouw waren ook aanwezig, maar één van hen verscheen niet ter zitting. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.

Het hof oordeelde dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij sinds zijn faillissement op 27 december 2011 geen draagkracht meer had om enige bijdrage te voldoen. Het hof concludeerde dat de nihilstelling per datum faillissement niet zou leiden tot een terugbetalingsverplichting voor de vrouw, die gedurende deze periode een bijstandsuitkering ontving. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en stelde de kinderalimentatie met ingang van 27 december 2011 op nihil.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.163.343/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/277916 / FA RK 14-2197
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.M.J. Schepens,
tegen
[beschermingsbewindvoerder 1] en [beschermingsbewindvoerder 2] , h.o.d.n. Bigg Bewindvoering,
in hun hoedanigheid van beschermingsbewindvoerders van
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A. Schippers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 januari 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie en het hof verzocht de ingangsdatum alsnog te bepalen op 27 december 2011, althans op een zoveel eerdere datum dan 23 april 2014 als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2015, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Schepens;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder 1] en de vrouw, bijgestaan door mr. Schippers.
2.3.1.
De heer [beschermingsbewindvoerder 2] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 juli 2014;
  • het V-6 formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 12 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn op 22 augustus 2002 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 31 oktober 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 juli 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 1 september 2009 heeft dit hof – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 20,50 per kind per maand met ingang van 6 juli 2009 tot 1 februari 2010 en met ingang van 1 februari 2010 tot 16 juli 2010 een bedrag van € 169,- per kind per maand en vanaf 16 juli 2010 een bedrag van € 203,- per kind per maand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie toegewezen met ingang van 23 april 2014.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grief van de man richt zich tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot de ingangsdatum.
Ingangsdatum wijziging
3.7.
Partijen hebben het hof desgevraagd meegedeeld dat het enige geschilpunt tussen hen betreft de vraag wanneer de nihilstelling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient in te gaan.
3.8.
De man stelt zich op het standpunt dat de nihilstelling dient in te gaan op de datum waarop hij failliet is verklaard, derhalve 27 december 2011. De man stelt niet eerder een verzoek tot nihilstelling te hebben kunnen indienen vanwege zijn slechte financiële omstandigheden, van welke situatie de vrouw op de hoogte was. De man merkt op bekend te zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat er slechts behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt van het bepalen van een ingangsdatum met terugwerkende kracht in alimentatiezaken. Dit heeft te maken met het mogelijk ontstaan van een terugbetalingsverplichting, maar daarvan is in de onderhavige zaak in het geheel geen sprake.
3.9.
De vrouw stelt dat de rechter terughoudend moet omgaan met het met terugwerkende kracht verlagen van een onderhoudsbijdrage. De rechter kan dit in uitzonderlijke gevallen doen, maar dan moet er sprake zijn van dusdanige omstandigheden aan de zijde van de man dat op grond daarvan niet van hem kon worden verwacht dat hij eerder een verzoek tot verlaging kon indienen. In dit geval kon de man dit eerder doen en ondervindt de vrouw ingrijpende gevolgen op grond waarvan de rechter geen terugwerkende kracht moet toepassen. De vrouw is namelijk afhankelijk van een bijstandsuitkering en zij dient zich in te spannen om alimentatieafspraken te effectueren. De vrouw heeft financieel nadeel indien zij haar vordering op de man tot betaling van de onderhoudsbijdrage zal moeten opgeven. De man heeft de vrouw niet bericht over het faillissement. De bewindvoerders hebben dit via het LBIO vernomen, omdat er om die reden geen betalingsmogelijkheden meer waren.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
3.10.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij sinds 27 december 2011, datum faillissement, geen draagkracht meer heeft gehad om enige bijdrage te voldoen in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de man zich in 2010 en ook in 2012 tot een advocaat heeft gewend ten einde tot wijziging van de opgelegde onderhoudsbijdragen te komen, maar dat aan de man geen toevoeging werd versterkt, terwijl tevens uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van een alimentatie procedure zelf te dragen. Dat het verzoek eerst in een zo’n laat stadium is ingediend is daarmee voldoende verklaard. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de vrouw op de hoogte was van het faillissement van de man. Het LBIO heeft immers reeds spoedig na datum faillissement aan de vrouw aangegeven dat er geen betalingsmogelijkheden waren vanwege het faillissement. Dat de man de vrouw niet rechtstreeks over het faillissement heeft ingelicht, doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af.
De man heeft vanaf de datum van zijn faillissement geen enkele bijdrage voldaan, zodat een nihilstelling per datum faillissement niet leidt tot een terugbetalingsverplichting zijdens de vrouw, die gedurende de gehele periode een bijstandsuitkering voor haar en de kinderen heeft ontvangen. In dit licht bezien deelt het hof de stelling van de vrouw, dat aan haar zijde sprake is van ingrijpende financiële gevolgen indien de onderhoudsbijdragen met ingang van 27 december 2011 op nihil worden gesteld, niet.
Het hof zal de door de man te betalen kinderbijdrage dan ook per datum faillissement op nihil stellen.
3.11.
De beschikking waarvan beroep dient dus gedeeltelijk te worden vernietigd. Voor de leesbaarheid zal het hof de beschikking echter geheel vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 1 september 2009 van dit hof, in die zin dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , door de man te voldoen, met ingang van 27 december 2011 op nihil wordt gesteld;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.