3.1.In overweging 3.1 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat om het volgende.
a. De maatschap exploiteerde een notariskantoor. De maatschap is per 1 januari 2012 opgezegd. Thans voeren beide maten, appellanten sub 2 en 3, ieder een eigen notarispraktijk.
b. [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1948, is per 15 maart 1993 als boekhouder in dienst getreden van de maatschap op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een salaris van laatstelijk € 4.400,- bruto per maand.
c. In de loop van 2011 hebben partijen, in het kader van de naderende beëindiging van de maatschap, overlegd over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft niet geleid tot overeenstemming.
d. Op 24 februari 2012 heeft UWV een door de maatschap verzochte ontslagvergunning geweigerd.
e. [geïntimeerde] is in 2011 en 2012 wisselend arbeidsgeschikt en gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikt geweest.
f. Op 25 april 2012 heeft de bedrijfsarts kort gezegd geadviseerd om de werkzaamheden te hervatten en “aandacht te blijven besteden aan het verbeteren van de onderlinge verhoudingen”.
g. [geïntimeerde] heeft vervolgens het werk hervat, maar zich op 23 mei 2012 opnieuw ziek gemeld.
h. Op 5 juni 2012 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek.
i. Bij brief van 12 juni 2012 heeft de maatschap aan [geïntimeerde] bericht dat hij vanaf 23 mei 2012 zijn werkzaamheden niet heeft verricht zonder wettelijke reden, dat de maatschap vooralsnog geen loonsanctie zal toepassen, maar dat de niet gewerkte dagen als vakantiedagen zullen worden beschouwd.
j. Op 31 juli 2012 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geconstateerd dat zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts hebben vastgesteld dat geen sprake is van ziekte of gebrek.
k. Bij brief van 8 augustus 2012 heeft de maatschap aan [geïntimeerde] bericht dat door de beslissing van het UWV vaststaat dat er geen wettige reden is om de werkzaamheden niet te verrichten, zodat met ingang van 1 augustus de loonbetaling zal worden opgeschort.
l. Op 6 september 2012 heeft [geïntimeerde] zich gemeld bij het kantoor van de maatschap om zijn werkzaamheden te hervatten. Op vrijdag 7 september 2012 heeft hij zich met ingang van (maandag) 10 september 2012 ziek gemeld. De maatschap heeft loonbetaling daarop hervat. In een UWV-deskundigenoordeel van 26 oktober 2012 is vastgesteld dat [geïntimeerde] op 10 september 2012 arbeidsongeschikt was.
m. Bij kort geding vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2012 is de maatschap met zijn maten op vordering van [geïntimeerde] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van zijn loon over de periode vanaf 1 augustus 2012 tot 6 september 2012.
n. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is per 1 september 2013 geëindigd.
o. Het saldo van vakantiedagen van [geïntimeerde] bedroeg aan het einde van het dienstverband 95,17 dagen.
p. Bij de eindafrekening heeft de maatschap een vergoeding aan [geïntimeerde] uitgekeerd voor 18,84 niet genoten vakantiedagen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] hoofdelijke veroordeling van de maatschap en de twee maten tot betaling van een vergoeding voor 72,33 niet genoten vakantiedagen vermeerderd met 8% vakantiegeld (€ 19.829,54) en vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% daarover (€ 9.914,77), in totaal € 29.744,31 bruto.
Daarnaast vordert [geïntimeerde] de wettelijke rente vanaf 1 september 2013 tot de dag der algehele voldoening, de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel Kantonrechters in het rapport Voorwerk II en de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat inhouding van vakantiedagen niet mogelijk is omdat de wet daarvoor geen grondslag biedt, subsidiair dat geen vakantiedagen mogen worden afgeboekt voor de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 september 2012 omdat hij toen niet gewerkt heeft wegens een oorzaak die voor rekening van de maatschap komt en meer subsidiair dat hij arbeidsongeschikt was.
3.2.3.De maatschap heeft gemotiveerd verweer gevoerd.