ECLI:NL:GHSHE:2015:4091

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
HD 200.142.919_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens criminele activiteiten van de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting Woonwenz en de huurster, [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of de huurster op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar zoon, die vanuit haar woning plaatsvonden. Het hof oordeelde dat Woonwenz geslaagd was in de bewijslevering dat de woning een centrale rol speelde bij de handel in softdrugs door de zoon van de huurster. De huurster had niet voldoende aangetoond dat zij niet op de hoogte was van deze activiteiten, ondanks haar beroep op artikel 6:265 lid 2 BW van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de tekortkoming van de huurster in haar zorgplicht zo ernstig was dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, ook rekening houdend met haar woonbelang. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van vier weken na betekening van het arrest. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurster in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.142.919/01
arrest van 13 oktober 2015
in de zaak van
Stichting Woonwenz,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.D.A. Quaedvlieg te Venlo,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Danel te Almere,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 november 2014 in het hoger beroep van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 375796/CV EXPL 13-2349 gewezen vonnis van 4 december 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 4 november 2014;
- de akte uitlating bewijs van [geïntimeerde] van 2 december 2014;
- de akte in het geding brengen nadere bewijsstukken van Woonwenz van 3 maart 2015;
- het proces-verbaal van de contra-enquête tevens enquête aan de zijde van [geïntimeerde] ;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] van 7 juli 2015;
- de akte indiening productie van [geïntimeerde] van 4 augustus 2015;
- de antwoordmemorie na enquête van Woonwenz.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In genoemd tussenarrest is Woonwenz toegelaten te bewijzen dat de woning van [geïntimeerde] al enige tijd een centrale rol speelde bij de handel in soft drugs van haar zoon, althans dat vanuit de woning van [geïntimeerde] met deze drugshandel verband houdende activiteiten plaatsvonden. Het hof heeft Woonwenz tot dit bewijs toegelaten omdat het hof, anders dan Woonwenz, van oordeel was dat in de gegeven omstandigheden (zie r.o. 3.6 t/m 3.6.5 van genoemd arrest) de gevorderde ontbinding niet gerechtvaardigd was. Dit oordeel zal mogelijk anders luiden indien naast het aantreffen van 920 gram hashish in de woning tevens komt vast te staan dat de woning van [geïntimeerde] een centrale rol speelde in de handel in verdovende middelen van haar zoon. Zulks levert immers een ernstige tekortkoming op, die (in beginsel) ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het hof heeft geoordeeld dat het door Woonwenz overgelegde rapport van de politie van 31 januari 2013 onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de woning van [geïntimeerde] een centrale rol speelde bij de drugshandel van haar zoon en dit rapport hoogstens een begin van bewijs oplevert, maar nog geen volledig bewijs. Woonwenz heeft bewijs aangeboden door het horen van [brigadier] , de opsteller van het rapport en het hof heeft Woonwenz daartoe in de gelegenheid gesteld. In het licht van de omstandigheid dat niet voor de hand lijkt te liggen dat [zoon van geïntimeerde] zich van de ene op de andere dag zal hebben ontwikkeld tot iemand die zich bezig hield met grote internationale transacties, dient mede in het licht van de zorgplicht van [geïntimeerde] tevens vast komen te staan dat de woning van [geïntimeerde]
al enige tijdeen centrale rol speelde bij de illegale activiteiten van haar zoon, althans dat dergelijke activiteiten vanuit haar woning werden verricht. Ten aanzien van de zorgplicht van de huurder om zich als een goed huurder te gedragen, is immers beslissend – zie de arresten van de Hoge Raad van 22 juni 2007 en 29 mei 2009, zoals kort samengevat in r.o. 3.6.4 van het tussenarrest – dat de huurder zelf zich, in het licht van de gedragingen van degene die met goedvinden van de huurder het gehuurde gebruikt, niet als een goed huurder heeft gedragen. Daarvan is in elk geval sprake indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen. Voorts geldt dat de omstandigheid dat art. 7:219 BW een aansprakelijkheid van de huurder vestigt voor een tekortkoming die de huurder niet zelf heeft bewerkstelligd, meebrengt dat het ontbreken van wetenschap dienaangaande – indien die door de rechter aannemelijk wordt geacht – kan worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. In het licht daarvan is [geïntimeerde] toegelaten aannemelijk te maken dat zij niet op de hoogte was c.q. niet op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat haar woning een centrale rol speelde bij de handel in soft drugs van haar zoon c.q. activiteiten die in verband met die drugshandel vanuit haar woning plaatsvonden.
Bewijsopdracht Woonwenz
6.2.
Woonwenz heeft ervan afgezien voornoemde [brigadier] als getuige te doen horen.
Zij heeft in plaats daarvan een schriftelijke verklaring van [hoofdinspecteur] , hoofdinspecteur van politie en tevens teamleider zware criminaliteit, overgelegd.
[hoofdinspecteur] verklaart daarin als volgt:
“Pseudokoop:
Op 17 december 2012 kort voor afgaande de daadwerkelijke pseudokoop ging [zoon van geïntimeerde] met een Duitse politieambtenaar, die onder dekmantel werkte, naar perceel [het adres] te [woonplaats] . [zoon van geïntimeerde] had namelijk van tevoren een deal gesloten met die politieambtenaar. De deal behelsde dat [zoon van geïntimeerde] 50 kilogram softdrugs zou leveren. Op initiatief van [zoon van geïntimeerde] werd de politieman uitgenodigd om de 50 kilogram softdrugs daadwerkelijk te zien voordat men verder ging met de deal. [zoon van geïntimeerde] stopte voor perceel [het adres] te [woonplaats] , waar hij een koffer uit zijn auto pakte en samen met de politieambtenaar naar binnen ging. In de keuken van de woning toonde [zoon van geïntimeerde] de inhoud van de koffer. De politieambtenaar zag dat een grote hoeveelheid verdovende middelen in het koffer zat. Volgens zeggen van [zoon van geïntimeerde] was dat 35 kilogram. Hierna werd door [zoon van geïntimeerde] in de keuken en uit de kelder van de woning 15 kilogram softdrugs gepakt, zodat hij in totaal 50 kilogram soft drugs voorhanden had in de woning. (…)
-Onderzoek woning [het adres] te [woonplaats] (kort na de pseudokoop):
1 blokje bruine hasjiesj, totaal 74 gram
2 plakken en 7 stukken hasjiesj, totaal gewicht 846 gram
Verder lag verpakkingsmateriaal in de woning.
-Antecedenten
Hierbij teken ik, ondergetekende, aan dat contra [zoon van geïntimeerde] de afgelopen jaren diverse malen een verdovende middelen onderzoek is ingesteld. Hierbij werd hij steeds als verdachte aangemerkt.
In oktober 2009 werd in het kader van een omvangrijk internationaal verdovende middelen onderzoek, onderzoeksnaam 23BM0905 een doorzoeking verricht in perceel [het adres] te [woonplaats] . In dit onderzoek werd [zoon van geïntimeerde] als hoofdverdachte aangemerkt. De moeder van de verdachte, genaamd [geïntimeerde] , was thuis tijdens de zoeking. Ik, ondergetekende, was destijds teamleider van het Hektor rechercheteam te [plaats] . Voor deze zaak is [zoon van geïntimeerde] enige tijd in voorarrest geweest.
In juli 2010 werd eveneens een doorzoeking verricht in perceel [het adres] te [woonplaats] . Ook dit betrof een verdovende middelen onderzoek, (…), van Hektor rechercheteam. Tijdens deze zoeking werd onder meer een geldbedrag in beslag genomen. De moeder van [zoon van geïntimeerde] , (…), heeft - door tussenkomst van haar raadsman - een klaagschrift in gediend om dit geldbedrag terug te krijgen.
Op 17 december 2012 werd de verdachte [zoon van geïntimeerde] zoals eerder omschreven aangehouden voor de pseudokoop. Hiervoor heeft hij ook enige tijd in voorarrest gezeten.
De laatst genoemde zaken zijn nog steeds onder de rechter.
Overige antecedenten:
-1994 veroordeeld geldboete Fl. 400,- (softdrugs)
-1996 veroordeeld voor 5 maanden waarvan 2 voorwaardelijk (harddrugs)
-1997 veroordeeld tot een gevangenisstraf ivm Opiumwetgeving (harddrugs)
-1999 veroordeeld tot een gevangenisstraf ivm Opiumwet (softdrugs)
-2000 Sepot opiumwetgeving (softdrugs)
Gelet op vorenstaande (het aantal zoekingen/haar bezwaarschrift/voorarrest/gevangenisstraffen [zoon van geïntimeerde] ) kan gesteld worden dat [geïntimeerde] (moeder van [zoon van geïntimeerde] ) iets geweten heeft van de handel in verdovende middelen van haar zoon.”
6.3.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze verklaring, gelezen in onderling verband en samenhang met het eerder overgelegde rapport van [brigadier] , bewezen is dat de woning van [geïntimeerde] ten aanzien van de illegale activiteiten van haar zoon al enige tijd een centrale rol speelde. Weliswaar valt in deze verklaring niet expliciet te lezen dat in 2009 en 2010 de illegale activiteiten door [zoon van geïntimeerde] vanuit de woning van [geïntimeerde] werden verricht, maar de omstandigheid dat er kennelijk voor de politie aanleiding was om de woning van [geïntimeerde] in het kader van een internationaal drugsonderzoek tweemaal te doorzoeken, terwijl uit de verklaring van [hoofdinspecteur] tevens blijkt dat [zoon van geïntimeerde] op 17 december 2012 niet alleen 920 hashish maar ook 15 kilogram hashish in de kelder van de woning bewaarde, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de conclusie dat [zoon van geïntimeerde] zijn illegale activiteiten al enige tijd vanuit de woning verrichtte.
6.4.
De conclusie luidt dan ook dat Woonwenz in de bewijslevering is geslaagd.
Bewijsopdracht [geïntimeerde]
6.5.1.
Dit betekent evenwel nog niet dat de vordering tot ontbinding en ontruiming kan worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft zich immers beroepen op art. 6:265 lid 2 BW en in dat verband aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten van haar zoon, omdat zij ten tijde van de inval op 17 december 2012 in Turkije was. Woonwenz heeft dit laatste betwist (zie r.o. 3.6.3 van genoemd tussenarrest). [geïntimeerde] heeft bij akte van 2 december 2014 kopieën van haar paspoort overgelegd (prod. 5). Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] daarmee genoegzaam heeft bewezen dat zij in de periode van 24 oktober 2012 tot en met 22 december 2012 in Turkije was. Dat betekent echter nog niet, dat daarmee ook is gezegd dat [geïntimeerde] aan haar zorgplicht als huurder heeft voldaan. [geïntimeerde] is in dat verband toegelaten aannemelijk te maken dat zij niet op de hoogte was c.q. niet op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat haar woning een centrale rol speelde bij de handel in soft drugs van haar zoon c.q. van activiteiten die in verband met die drugshandel vanuit haar woning plaatsvonden.
6.5.2.
Het hof is met Woonwenz van mening dat uit de verklaring van [hoofdinspecteur] volgt dat [geïntimeerde] op de hoogte was, althans op de hoogte moet zijn geweest van de illegale activiteiten van haar zoon. Gelet op de doorzoekingen in 2009 en 2010 alsook in het licht van de door [hoofdinspecteur] vermelde overige antecedenten van haar zoon moet [geïntimeerde] op de hoogte zijn geweest van diens betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof moet het voor [geïntimeerde] ook duidelijk zijn geweest dat haar zoon deze activiteiten meer dan incidenteel vanuit haar woning verrichtte en moet zij ook hebben geweten, althans had zij er ernstig rekening mee moeten houden, dat haar zoon ook tijdens haar verblijf in Turkije haar woning daarvoor zou gebruiken. Door daartegen geen maatregelen te treffen en door niet aan Woonwenz mee te delen dat zij voor langere tijd afwezig was, terwijl haar zoon [zoon van geïntimeerde] wel toegang had tot de woning, heeft [geïntimeerde] niet gehandeld zo als van haar in de gegeven omstandigheden als goed huurder verwacht mocht worden.
6.5.3.
De op dit punt afgelegde getuigenverklaringen van [dochter 1 van geïntimeerde] en [dochter 2 van geïntimeerde] , dochters van [geïntimeerde] , zijn onvoldoende om daaruit af te leiden dat [geïntimeerde] niet op de hoogte was van de illegale activiteiten van haar zoon of dat deze vanuit haar woning werden verricht. Beiden verklaren dat zij wel hebben gehoord van de illegale activiteiten van hun broer, maar dat zij van die illegale activiteiten in de woning nooit iets hebben gezien, ook niet toen zij in de periode dat hun moeder afwezig was in de woning kwamen om de post op te ruimen. Dat zij beiden daar destijds niets van hebben gezien, betekent echter nog niet dat hun broer de illegale waar niet in de woning - bijvoorbeeld in de kelder - bewaarde of vanuit de woning anderszins daarmee verband houdende activiteiten verrichtte. Het ligt immers niet voor de hand dat hij deze spullen open en bloot in het huis liet slingeren.
6.5.4.
[geïntimeerde] is niet geslaagd in de bewijslevering. Gelet op de antecedenten van [zoon van geïntimeerde] is de vrees gerechtvaardigd dat hij betrokken zal blijven bij de handel in verdovende middelen, ook (mede) vanuit de gehuurde woning waar [geïntimeerde] hem ondanks de aan haar toe te rekenen wetenschap ten aanzien van zijn activiteiten laat verblijven. De tekortkoming is dan ook zodanig ernstig, dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, ook wanneer rekening wordt gehouden met het woonbelang van [geïntimeerde] . Derhalve faalt haar beroep op artikel 6:265 lid 2 BW.
Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW
6.6.
Zoals in het tussenarrest van 4 november 2014 in r.o. 3.9 overwogen, dient thans het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW te worden beoordeeld. Nadat [geïntimeerde] reeds in eerste aanleg naar voren had gebracht dat haar gezondheidssituatie te wensen overliet en dat om die reden een ontbinding en ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn, heeft zij bij pleidooi meegedeeld dat bij haar medio juli 2014 een hersentumor was ontdekt en daarvan bewijs aangeboden. In genoemde rechtsoverweging heeft het hof aangegeven dat [geïntimeerde] in de gelegenheid wordt gesteld om nadere medische informatie - in ieder geval - bij (antwoord)memorie na getuigenverhoor te doen. [geïntimeerde] heeft deze informatie niet bij memorie na enquête overgelegd, maar eerst bij akte d.d. 4 augustus 2014. Woonwenz heeft in haar antwoordmemorie daartegen (dringend) bezwaar gemaakt.
6.7.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[geïntimeerde] heeft bij genoemde akte de volgende medische informatie overgelegd:
- een brief van [neuroloog] , neuroloog, aan de huisarts van [geïntimeerde] van 18 januari 2010, een brief van deze neuroloog van 17 februari 2011 en een brief van [neuroloog] , neuroloog, van 20 oktober 2014, waarin steeds melding wordt gemaakt van chronische hoofdpijn c.q. Tension headache, medicijn geïnduceerde hoofdpijn;
- een brief van [naam] van 11 november 2014, waarin deze schrijft dat de MRI van de hersenen een meningeoom met een diameter van 14x16 mm. rechts toont en dat het meningeoom halfjaarlijks via MRI wordt gecontroleerd en dat patiënte voor haar hoofdpijn via de hoofdpijnpoli van collega [neuroloog] wordt gecontroleerd;
- een brief van [neuroloog] van 27 november 2014, waarin staat dat het veel beter gaat met de depakine, dat patiënte slechts 4 migraine aanvallen heeft gehad en dat tussentijds hoofdpijn weg is; onder conclusie diagnose staat: migraine;
- een brief van 19 mei 2015 van [naam] en waarin deze schrijft onder Decursus:
- “
“Is in Turkije bestraald via Gamma Knife op haar meningeoom en wordt daar weer gecontroleerd. Topamax tot 2dd. 50 mg voor de hoofdpijn. Heeft de VPA gestopt wegens gewichtstoename en neemt nu meerdere malen per week Sumatriptan. Dit is niet ongevaarlijk. C/2 mnd.”;
- een brief van [neuroloog] aan de huisarts van [geïntimeerde] van 17 juli 2015 met de volgende inhoud:
Anamnese:Al jaren hoofdpijn. Sinds enkele maanden verergerd. De pijn begint in de nek en trekt diffuus door in het hoofd. Het is een bonzende pijn, die 2 a 3 dagen duurt, waarbij ze misselijk is en braakt. Ook is er sprake van foto en fonofobie. Af en toe heeft ze flikkerscotomen. De frequentie van de aanvallen is 1x/week.
Neurologisch onderzoek:gb
Aanvullend onderzoek:gb
Bespreking:Ik schreef haar imigran neusspray voor. Dekapine verdroeg zij niet ivm kortademigheid.
Conclusie:Migraine.”
Gelet op de datering van de brieven met uitzondering van laatstgenoemde brief van 17 juli 2015 vermag het hof niet in te zien waarom deze vijf brieven door (de advocaat van) [geïntimeerde] niet zoals aangegeven in het tussenarrest van 4 november 2014 uiterlijk bij memorie na enquête d.d. 7 juli 2015 in het geding zijn gebracht. Het bezwaar van Woonwenz is wat deze brieven betreft gegrond.
6.8.
Ten aanzien van de laatste brief van 17 juli 2015 overweegt het hof dat het bezwaar van Woonwenz ten aanzien van deze brief geen doel treft aangezien deze brief niet bij genoemde memorie kon worden overgelegd. Het hof ziet evenwel geen aanleiding om Woonwenz nog in de gelegenheid te stellen zich over deze brief uit te laten.
Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat [geïntimeerde] al gedurende een aantal jaren last had van chronische hoofdpijn, dat bij [geïntimeerde] inderdaad in het najaar van 2014 een hersentumor - meningeoom - is geconstateerd, dat [geïntimeerde] daarvoor in Turkije is behandeld, dat deze behandeling naar het hof begrijpt succesvol is geweest, met dien verstande dat [geïntimeerde] na deze behandeling nog immer last heeft van hoofdpijn c.q. migraine.
Hoe vervelend dat ook is voor [geïntimeerde] , deze klachten zijn onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat toewijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Niet gebleken is immers dat het in verband met de klachten die [geïntimeerde] nu nog ondervindt noodzakelijk is dat zij voor haar verzorging in de directe omgeving van (één van) haar kinderen blijft wonen.
6.9.
Dit alles leidt ertoe dat de grieven II t/m IX van Woonwenz slagen.
De door Woonwenz gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. Ook de gevorderde ontruiming is toewijsbaar, maar het hof zal gelet op het verweer van [geïntimeerde] haar een ruimere ontruimingsstermijn dan de gevorderde termijn van acht dagen na betekening van dit arrest toestaan. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] voor het uitzicht op andere woonruimte en voor de verhuizing volledig afhankelijk is van de hulp van anderen en om die reden zal het hof haar een termijn van vier weken na betekening van dit arrest toestaan.
6.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in die van de eerste aanleg als van dit hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 4 december 2013 en,
opnieuw rechtdoende:
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende het gehuurde gelegen aan [het adres] te [woonplaats] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde binnen 4 weken na betekening van dit arrest met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonwenz te stellen;
machtigt Woonwenz, voor het geval [geïntimeerde] met voormelde ontruiming in gebreke mocht blijven, die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen conform artikel 556, lid 1 Rv. door een deurwaarder en op kosten van [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Woonwenz worden begroot op € 206,79 aan verschotten en op € 300,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 799,77 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen vier weken na de betekening van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en bepaalt dat deze bedragen na het verstrijken van deze termijn moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, R.J.M. Cremers en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 oktober 2015.
griffier rolraadsheer