ECLI:NL:GHSHE:2015:4076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.174.867/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling. [appellante] had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 4 augustus 2015 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek, omdat zij geen minnelijk traject had doorlopen en haar schuldenlast niet goed kon worden vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 30 september 2015, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S. van Steenberge.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een totale schuldenlast had van € 66.688,62, waaronder een belastingschuld van € 17.817,00 en andere schulden aan T-Mobile en Prokino. Het hof oordeelde dat er geen reële mogelijkheden waren voor een minnelijk traject, omdat er geen opgave van vorderingen was ontvangen van een aantal schuldeisers en er nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof concludeerde dat [appellante] niet ontvankelijk was in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat zij niet had voldaan aan de vereisten van artikel 285 lid 1 aanhef onder f van de Faillissementswet. Hierdoor werd het hoger beroep van [appellante] afgewezen en werd zij niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.174.867/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/300591/FT RK 2015-900
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S. van Steenberge.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en dat de schuldsaneringsregeling door het hof alsnog wordt toegewezen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. Van Steenberge, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juli 2015;
- de stukken van de procedure in eerste aanleg, ingekomen ter griffie d.d. 28 september 2015
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 29 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 66.688,62. Daaronder bevinden zich een belastingschuld van € 17.817,00, een schuld aan T-Mobile van € 8.584,89 alsmede een schuld aan Prokino van € 6.179,86. Uit genoemde verklaring blijkt dat geen minnelijk traject heeft plaatsgevonden, omdat van een aantal schuldeisers geen opgave van de vordering was ontvangen en er gaandeweg de inventarisatiefase nieuwe schulden waren bijgekomen welke door [appellante] in eerste aanleg niet waren aangemeld. Nu de schuldenpositie niet goed kon worden vastgesteld is vervolgens geen minnelijke schuldregeling betracht.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan dan wel onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Verzoekster heeft in de periode van 2008 tot en met 2012 gedurende vijf dagen per week gebruik gemaakt van kinderopvang zodat zij een opleiding kon volgen. In 2011 en 2012 hebben zich kennelijk wijzigingen in de (financiële) situatie van verzoekster voorgedaan welke niet zijn doorgevoerd in de te ontvangen kinderopvangtoeslag. Dit heeft er in geresulteerd dat uiteindelijk een bedrag van € 17.817,00 aan kinderopvangtoeslag van verzoekster wordt teruggevorderd. Verzoekster geeft weliswaar aan dat zij hulp kreeg van Prokino bij het regelen van de belastingzaken, maar dit ontslaat haar naar het oordeel van de rechtbank niet van haar eigen verantwoordelijkheid. (…)
Uit het feit dat het verzoek om bijzondere bijstand voor de verhuizing werd afgewezen, kan worden afgeleid dat deze kosten door de gemeente niet noodzakelijk werden geacht. Desalniettemin heeft verzoekster ervoor gekozen om spullen te bestellen en een nieuwe schuld te laten ontstaan, terwijl het op haar weg had gelegen om haar levensstijl en uitgavenpatroon aan te passen, te meer nu zij op dat moment reeds verschillende schulden had waaronder een schuld aan T-Mobile van € 8.584,49.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat zij met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden wel te goeder trouw is geweest en dat er tevens sprake is van bijzondere omstandigheden, meer in het bijzonder het feit dat niet zijzelf maar Prokino haar belastingzaken heeft behartigd en [appellante] erop vertrouwde dat een en ander op een juiste wijze geschiedde. Verder is gewezen op het feit dat haar budgetbeheerder Orionis vanwege inhoudingen door de belastingdienst niet meer in staat was om naast de vaste lasten voor gas, water en licht nog op andere schulden, met name de schuld aan [postorderbedrijf] , af te lossen. [appellante] doet, bij brief van 29 september 2015, voorts een nadrukkelijk beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent desgevraagd dat er voorafgaande aan haar toelatingsverzoek ook naar haar idee geen minnelijk traject is betracht. Haar budgetbeheerder heeft wel getracht om bij al haar schuldeisers een opgave van de schulden te verkrijgen, maar dat is niet in alle gevallen gelukt. [appellante] voegt hieraan toe wel verbaasd te zijn dat de rechtbank hierover in het afwijzingsvonnis met geen woord heeft gerept. Met betrekking tot haar schuldenlast merkt [appellante] op dat de schuld aan de Belastingdienst inmiddels in omvang is afgenomen omdat er door middel van inhoudingen op haar toeslagen al de nodige verrekeningen hebben plaatsgevonden. Op de vraag waar de schuld aan het CJIB op ziet moet [appellante] het antwoord schuldig blijven. Dat de schuld aan T-Mobile zo hoog is verklaart [appellante] door het feit dat deze schuld ziet op twee abonnementen, namelijk een van haar en een van haar zoon. Bovendien heeft zij de schuld, nadat zij de abonnementen had opgezegd, ineens moeten voldoen, hetgeen zij niet kon zodat de schuld ten gevolge van bijkomende kosten en rente enorm is opgelopen. Met betrekking tot de schuld aan [postorderbedrijf] merkt [appellante] op dat deze ziet op de aanschaf van een bank en dat zij de betalingen aan [postorderbedrijf] op het moment dat zij deze bank aanschafte ook probleemloos kon verrichten. Pas na een terugval in haar inkomsten ten gevolge van de beëindiging van haar studiefinanciering was zij niet meer in staat voornoemde betalingen te verrichten.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient zich zelfstandig een oordeel te vormen over de vraag of [appellante] al dan niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de kwestie van het betrachten van een minnelijk traject en de daarmee samenhangende vraag naar de ontvankelijkheid, maakt dat niet anders.
3.6.2.
Uit artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw moet worden afgeleid dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de schuldenaar een poging doet om aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. Indien de schuldenaar niet tot een buitengerechtelijke schuldregeling is gekomen, dient het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring te bevatten dat daartoe geen reële mogelijkheden bestaan.
3.6.3.
Uit de memorie van toelichting van de Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (kamerstukken 29 942 nr. 3 vergaderjaar 2004-2005) valt op te maken dat dit wetsvoorstel onder andere ertoe strekt de regeling van de sanering van schulden van natuurlijke personen te vereenvoudigen en de toegang tot de schuldsaneringsregeling beter te beheersen.
Aan de wetgever heeft bij deze wijziging onder meer voor ogen gestaan dat bij economische tegenwind juist klemt het sociaal-maatschappelijke belang, dat de schuldsaneringsregeling ook daadwerkelijk bereikbaar blijft voor wie te goeder trouw is en voor wie oprecht en actief (maar tevergeefs) heeft geprobeerd om met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld en voor die groep wordt de toegang tot die regeling ook in het nieuwe stelsel niet belemmerd. Strenge toelatingscondities zijn een manier om de schuldenaar tot het uiterste te laten gaan bij zijn poging om een minnelijke regeling te bereiken.
3.6.4.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling nu geen sprake is van een voldoende met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef onder f Fw. Het hof verwijst in dat verband naar de 285-verklaring van [appellante] :
“Van een zestal crediteuren is, ook na herhaald verzoek, geen opgave vordering ontvangen. Verder zijn er gaandeweg fase van inventarisatie nieuwe schulden bijgekomen, welke in eerste aanleg niet door mevr. [appellante] waren aangemeld. Gesteld kan dan ook worden dat de schuldpositie niet goed kan worden vastgesteld. Een minnelijke schuldregeling behoort daardoor niet tot de mogelijkheden.”
3.6.4.1. Voorgaande verklaring sluit overigens ook aan bij de ondertekende rapportage schuldbemiddelaar van 28 mei 2015 nu hierin onder meer staat te lezen: “De minnelijke schuldregeling is voortijdig afgebroken vanwege het feit dat de schuldpositie niet goed kan worden vastgesteld.”
3.6.5.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 285 lid 1 sub f Fw niet-ontvankelijk is in haar verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling komt het hof niet toen aan de beantwoording van de vraag of [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest noch aan een inhoudelijke toets van het beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw.
3.7.
Gelet op het voorgaande is [appellante] , zoals reeds onder overweging 3.6.3. van dit arrest overwogen, niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.