ECLI:NL:GHSHE:2015:4075

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.174.864/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 4 augustus 2015 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante heeft in hoger beroep verzocht om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 8 januari 2016, of om een andere passende maatregel te treffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2015 heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij erkende dat zij tekort was geschoten in haar sollicitatieverplichtingen, maar stelde dat zij sindsdien haar inspanningen had opgevoerd. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellante niet voldoende had gedaan om aan haar verplichtingen te voldoen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante inderdaad niet naar behoren aan haar sollicitatieverplichtingen had voldaan, maar heeft ook geconstateerd dat zij recentelijk haar arbeidsuren had weten uit te breiden en meer sollicitaties had gedaan. Het hof heeft besloten om de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen, tot 8 januari 2018, en heeft het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen. Het hof benadrukte dat de appellante nu de kans krijgt om haar verplichtingen na te komen en dat het nakomen van deze verplichtingen haar eigen verantwoordelijkheid is. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.174.864/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/2R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Jacobs.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van toepassing te laten tot 8 januari 2016, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige maatregel te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. S. Zuidema, waarnemend voor mr. Jacobs;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juli 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 september 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 8 januari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 10 juni 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de verslagen van de bewindvoerder blijkt dat het aanleveren van stukken, met name de driemaandelijkse verslagen en de informatie met betrekking tot de sollicitaties, door de schuldenares moeizaam verloopt. Ook heeft de schuldenares de bewindvoerder onvoldoende adequaat geïnformeerd over het verloop en de kosten van de opleiding die zij via haar werkgever volgt en de mogelijkheden tot uitbreiding van haar dienstverband bij deze. (…)
De schuldenares heeft bij genoemde brieven van 21 en 27 juli 2015 de sollicitatiegegevens die zij -deels- ook reeds aan de bewindvoerder toestuurde, in het geding gebracht. Deze stukken maken naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk dat de schuldenares aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan. Dat is ook door de schuldenares ter zitting erkend.”
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de tekortkomingen [appellante] kunnen worden toegerekend en van dien aard zijn dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de duur van de schuldsaneringsregeling te verlengen nu zij, gelet op onder meer de vele verzoeken om informatie door de bewindvoerder aan [appellante] , niet aannemelijk acht dat [appellante] thans wel aan haar verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsanering zal voldoen.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij, nu zij voorheen een arbeidsbetrekking van 20 uur per week had, destijds aanvullend diende te solliciteren, maar dat zij bang was dat zij hiermee haar arbeidsbetrekking, waarvoor zij immers flexibel inzetbaar diende te zijn, in gevaar zou brengen. Wel heeft zij bij haar huidige werkgever aangedrongen op een uitbreiding van haar aantal uren, hetgeen heeft geresulteerd in een aanstelling van 3 maanden voor 32 uur per week. Daarbij merkt [appellante] op dat zij de bewindvoerder eerst, en naar zij nu begrijpt te laat, met betrekking tot deze urenuitbreiding heeft geïnformeerd, namelijk pas toen deze definitief was, in casu op 6 juli 2015. [appellante] erkent dat zij enige tijd niet aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende aanvullende sollicitatieverplichting heeft voldaan, maar stelt dat dit in ieder geval sinds juli 2015 wel het geval is. Zij meent dan ook dat er aanleiding is om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen voor een duur overeenkomstig de periode dat zij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Met betrekking tot de studiekosten merkt [appellante] op dat zij de bewindvoerder de studiekostenregeling heeft toegezonden, het enige document dat zij tot haar beschikking had. Wel heeft zij nog bij haar werkgever om meer informatie verzocht, maar ook deze kon geen nadere informatie verstrekken. [appellante] erkent dat zij hier wellicht wat meer actie had kunnen ondernemen door bijvoorbeeld het hoofdkantoor te bellen, maar ze wist naar eigen zeggen niet goed welke informatie de bewindvoerder nog meer van haar verwachtte. Tot slot stelt [appellante] dat de omstandigheden van het geval, de mate waarin zij in haar verplichtingen tekort is geschoten en het feit dat de schuldsaneringsregeling nog voortduurt tot 1 januari 2016 maakt dat de gevolgen van een tussentijdse beëindiging hiermee naar haar idee niet in verhouding staan.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij met betrekking tot de nakoming van de sollicitatieplicht tekort geschoten is maar merkt daarbij op dat zij op dit moment dubbel zoveel aanvullend solliciteert als wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van haar wordt verwacht. Gemiddeld heeft zij nu dan ook wel aan de sollicitatieplicht voldaan. [appellante] geeft voorts aan dat de uitbreiding van het aantal contracturen bij haar huidige werkgever van 20 naar 32 uur inmiddels tot 1 januari 2016 is verlengd, maar dat dit het solliciteren en eventueel aanvaarden van een andere arbeidsbetrekking nog steeds wel riskant maakt, in die zin dat bij een nieuwe arbeidsbetrekking naar alle waarschijnlijkheid een proeftijd van kracht zal zijn waarbij er altijd een risico bestaat dat haar alsnog geen (vast) dienstverband zal worden aangeboden. Haar huidige dienstbetrekking van 32 uur biedt derhalve meer zekerheid. [appellante] geeft aan dat zij daarom ook tracht om, met behoud van haar huidige dienstbetrekking, aanvullende werkzaamheden te vinden. Hierbij denkt zij aan een baantje als kranten- of folderbezorgster. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat zij destijds niet goed wist wat zij naar aanleiding van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2015 precies diende te doen. Zij heeft er naar eigen zeggen thans in ieder geval spijt van dat zij niets heeft ondernomen. Tot slot stelt [appellante] dat de tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling voor haar een harde les is geweest. Zij verzekert het hof dat zij, indien haar schuldsaneringsregeling, al dan niet met een verlenging van de looptijd, zal worden voortgezet, de voor haar hieruit voortvloeiende kernverplichtingen naar behoren zal (blijven) nakomen, ondanks het feit dat zij zelf niet over een computer beschikt en derhalve voor het digitaal informeren van de bewindvoerder is aangewezen op computers van de bibliotheek of van vrienden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft niet veel inspanningen verricht voor het verkrijgen van een fulltime baan. Er zijn maanden dat zij in het geheel niet heeft gesolliciteerd. Eerst na het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is [appellante] conform de richtlijnen gaan solliciteren. Daarnaast verloopt ook het uit eigen beweging aanleveren van de driemaandelijkse verslagen ook nog steeds moeizaam. De stukken worden steeds te laat of incompleet aangeleverd. Nu de bewindvoerder daarbij van mening is dat [appellante] over voldoende capaciteiten beschikt om te begrijpen wat er van haar in het kader van de schuldsaneringsregeling wordt verwacht verzoekt de bewindvoerder dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] eerst toen duidelijk werd dat er om een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou worden verzocht een aanvang heeft gemaakt met het op een juiste wijze nakomen van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen. Noch de brieven en rapportages van de bewindvoerder, noch de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris waren voor [appellante] klaarblijkelijk aanleiding om hiermee in een eerder stadium een aanvang te maken. Daarbij komt dat de bewindvoerder sinds het beëindigingsvonnis (waarvan beroep) helemaal geen informatie van [appellante] meer heeft ontvangen. Met betrekking tot de nakoming van de informatieplicht merkt de bewindvoerder op dat deze ook niet naar behoren wordt nagekomen en dat dit naar haar idee voor een groot gedeelte is gelegen in het feit dat [appellante] zichzelf ook heeft belast met het verstrekken van de informatiebescheiden van haar partner op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing is. [appellante] wacht klaarblijkelijk met het aanleveren van haar eigen informatiebescheiden totdat zij ook de informatiebescheiden van haar partner bijeen heeft vergaard zodat deze in een gezamenlijk poststuk kunnen worden aangeleverd. Voorts merkt de bewindvoerder op dat, nu [appellante] heeft aangegeven niet over een eigen computer te beschikken, haar ook telefonisch dan wel in persoon kan benaderen, hetgeen evenwel nimmer is geschied. Tot slot geeft de bewindvoerder aan niet positief te staan tegenover een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Daarvoor is [appellante] naar haar idee immers al te vaak tevergeefs gewaarschuwd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zulks door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling is erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting geruime tijd niet naar behoren is nagekomen. Nu [appellante] een arbeidsbetrekking heeft van voorheen 20 en thans 32 uur per week was en is zij in het kader van de schuldsaneringsregeling immers verplicht aanvullend, tot minimaal 36 uur per week, te solliciteren, hetgeen zij geruime tijd en ondanks de brieven en rapportages van de bewindvoerder alsmede de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 18 maart 2015 evenwel heeft nagelaten. Daarbij komt dat [appellante] ook de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting maar moeizaam nakomt. [appellante] wacht klaarblijkelijk met het verzenden van haar eigen informatiebescheiden totdat zij ook beschikt over de informatiebescheiden van haar partner ,zodat de gezamenlijke bescheiden ineens naar de bewindvoerder kunnen worden verzonden. Mede in het licht van de vele doch vergeefse verzoeken om informatie door de bewindvoerder kan [appellante] van deze tekortkomingen in een aantal kernverplichtingen, met welke kernverplichtingen zij geacht wordt bekend te zijn, een verwijt worden gemaakt.
3.8.3.
Het hof acht in dit specifieke geval desalniettemin termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van 2 jaren, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de (aanvullende) sollicitatieverplichting, na te komen. [appellante] heeft inmiddels haar huidige dienstverband tijdelijk weten uit te breiden van 20 tot 32 uur per week en heeft vervolgens ook nog eens bewerkstelligd dat deze tijdelijke uitbreiding inmiddels tot 1 januari 2016 is verlengd. Daarbij komt dat [appellante] op dit moment in meer dan voldoende mate (aanvullend) solliciteert en [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep er voldoende blijk van gaf thans over een saneringsgezinde houding te beschikken.
Het hof wijst [appellante] er nogmaals op dat zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Voorts benadrukt het hof met klem dat [appellante] haar (spontane) informatieverstrekking aan de bewindvoerder niet af dient te laten hangen van de beschikbaarheid van informatiebescheiden welke betrekking hebben op de schuldsaneringsregeling van haar partner. [appellante] dient de bewindvoerder, zodra zij beschikt over informatiebescheiden welke betrekking hebben op haar eigen schuldsaneringsregeling, terstond en onverwijld te informeren. Ten overvloede benadrukt het hof dat het nakomen van kernverplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling de verantwoordelijkheid van de saniet zelf is en dat [appellante] dan ook geenszins verantwoordelijk is voor de mate waarin haar partner voornoemde kernverplichtingen nakomt. [appellante] moet de nakoming van haar eigen kernverplichtingen daarvan dan ook niet afhankelijk maken. Daarbij stelt het hof nog vast dat [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep enkele keren onomwonden heeft verklaard dat zij inmiddels goed doordrongen is van de op haar rustende verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat zij zich realiseert dat zij bij een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een allerlaatste kans krijgt om alsnog de door haar begeerde schone lei te kunnen verkrijgen.
3.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 24 maanden, derhalve tot 8 januari 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.