ECLI:NL:GHSHE:2015:4073

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200.174.680/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 28 juli 2015 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting. De appellante had slechts sporadisch bewijsstukken van sollicitaties overgelegd en er was onvoldoende bewijs van haar arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 30 september 2015 gehouden, waarbij de appellante en haar advocaat, mr. J.G. van Ek, aanwezig waren. De bewindvoerder was afwezig, maar had wel schriftelijk gereageerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante de sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen en dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om aan deze verplichting te voldoen. Ondanks dat de appellante heeft aangevoerd dat zij wel degelijk heeft gesolliciteerd, heeft zij geen bewijs kunnen leveren van deze sollicitaties. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen aan de appellante kunnen worden verweten en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.174.680/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/278 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij blijft toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en, indien hof dit noodzakelijk acht, onder verlenging van de termijn met een jaar.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. Van Ek, gehoord. Mevrouw drs. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 juli 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 28 september 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 21 september 2015;
- de brief van de bewindvoerder d.d. 29 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 29 april 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De saniet wist, althans behoorde te weten, dat een saniet, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De saniet heeft echter slechts sporadisch bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. Daarnaast toont de bewindvoerder ter zitting een brief van de gemeente Heerlen van maart 2015 waaruit blijkt dat de saniet geen vrijstelling van de sollicitatieplicht meer geniet.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat de tekortkomingen gezien de omstandigheden van haar geval haar niet kunnen worden tegengeworpen en dat deze tekortkomingen bovendien te gering zijn om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Beëindiging vindt [appellante] niet gerechtvaardigd. Zij doet immers haar best om betaald werk te vinden en zij staat bij het CWI te [vestigingsplaats] en diverse uitzendbureaus ingeschreven. Zij heeft de laatste vijf jaren niet gewerkt, heeft twee jonge kinderen en geen relevante diploma’s en wordt daarom vaak afgewezen, hetgeen zij de bewindvoerder ook, zij het onregelmatig, heeft bericht. Tot slot merkt [appellante] op dat er geen boedelachterstand is en er ook geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Zij verzoekt dan ook tot een voortzetting, al dan niet met een verlenging, van haar schuldsaneringsregeling.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij naar haar idee wel voldoende heeft gesolliciteerd maar dat hiervan, nu het veelal open sollicitaties betreft die bovendien niet schriftelijk maar in persoon hebben plaatsgevonden, geen sollicitatiebewijzen bestaan. Zij heeft de bewindvoerder daarvan derhalve ook geen sollicitatiebewijzen kunnen doen toekomen. Voorts stelt [appellante] dat de bewindvoerder haar klaarblijkelijk niet begrijpt wanneer zij aangeeft dat het per direct aanvaarden van een arbeidsbetrekking in verband met het regelen van kinderopvang problematisch is. Tot slot geeft [appellante] aan spijt te hebben van het feit dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht, en daaraan gekoppeld de informatieplicht, niet naar behoren is nagekomen en belooft zij beterschap.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 21 september 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling is er door [appellante] niet of nauwelijks gesolliciteerd en ook nu toont [appellante] geen enkele inzet om aan te tonen dat haar houding verbeterd is. Er is sinds 19 juni 2015 geen enkel sollicitatiebewijs aangeleverd. De bewindvoerder is van mening dat deze tekortkoming [appellante] kan worden toegerekend; het lijkt er op dat zij nog niet rijp is voor de schuldsaneringsregeling. De veelvuldige kansen die [appellante] heeft gekregen en de lakse houding die zij ondanks diverse verzoeken blijft houden hebben er volgens de bewindvoerder dan ook terecht toe geleid dat de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. [appellante] wist, althans behoorde te weten, dat zij in het kader van haar schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) diende te verrichten alsmede dat zij ingeschreven diende te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Met de overgelegde stukken is geenszins voldoende aannemelijk gemaakt dat hieraan voldaan is. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] aangegeven dat zij nagenoeg uitsluitend open sollicitaties heeft verricht waarvan geen sollicitatiebewijzen bestaan. Daarbij komt dat [appellante] de bewindvoerder slechts sporadisch en veelal eerst na herhaald verzoek met betrekking tot haar (open) sollicitatieactiviteiten heeft bericht, zodat naar het oordeel van het hof vast is komen te staan dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht eveneens niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu [appellante] bij waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 30 december 2014 nog eens nadrukkelijk op het belang van een juiste nakoming van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling is gewezen; daarenboven had [appellante] al eerder bij de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Het hof is dan ook van oordeel dat, nu [appellante] bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de op haar in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling rustende (kern-)verplichtingen, niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.7.3.
Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, terwijl [appellante] ook na de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 30 december 2014 en het beëindigingsvonnis (waarvan beroep) d.d. 28 juli 2015 nog immer in haar tekortkomen volhardt, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals door haar is verzocht, te verlengen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.