ECLI:NL:GHSHE:2015:4051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
F 200.165.536/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in zorgregeling na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen. De vader heeft verzocht om wijziging van de contactregeling, terwijl de moeder in incidenteel appel is gegaan om de zorgregeling tijdens de voorjaarsvakantie te wijzigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 september 2015, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instanties aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders onvoldoende is en dat zij niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de zorg voor hun kinderen. Daarom heeft het hof besloten een ouderschapsonderzoek te gelasten, waarbij deskundigen de situatie van de ouders en de kinderen zullen onderzoeken. De kosten van dit onderzoek zullen ten laste komen van de staat, gezien het belang van de kinderen. De voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank blijft van kracht totdat het onderzoek is afgerond. Het hof heeft de deskundigen verzocht om voor 3 maart 2016 te rapporteren over hun bevindingen en aanbevelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.165.536/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/281587/ FA RK 14-3919
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kalle,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijziging van het wisselmoment op maandag van de contactregeling betreffende de hierna nader te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de feestdagen, Pasen, Pinksteren en Hemelvaart voor zover deze in een contactweekend met de vader valt en voor zover het betreft de zomervakantie, en, opnieuw rechtdoende, verzocht te bepalen dat met betrekking tot de feestdagen, Pasen, Pinksteren en Hemelvaart het reguliere contactrooster zal gelden, met uitzondering dat als deze feestdagen in een contactweekend/aansluitend aan een contactweekend met de vader vallen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsdan tot maandagavond bij de vader verblijven en te bepalen dat voor de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties en feestdagen de volgende regeling geldt voor de zomervakantie: voormelde kinderen verblijven steeds één week bij de ene ouder en vervolgens bij de andere ouder, tenzij partijen in onderling overleg nader overeenkomen, waarbij het wisselmoment steeds op vrijdag om 17.00 of 18.30 uur plaatsvindt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2015, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling in de voorjaarsvakantie en, opnieuw rechtdoende, verzocht primair te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de voorjaarsvakantie bij de moeder verblijven en subsidiair dat gemelde kinderen gedurende de eerste helft van de voorjaarsvakantie bij de moeder verblijven.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 20 mei 2015, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking op dat punt te bekrachtigen.
Daarbij heeft de vader tevens zijn verzoek betreffende de zomervakantie gewijzigd en verzocht te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerst twee weken bij de moeder en daarna twee weken bij de vader en dan een week bij de moeder en een week bij de vader verblijven.
2.3.
Bij brief van 18 augustus 2015 heeft de moeder haar verzoek vermeerderd en het hof verzocht te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de zomervakantie gedurende vier weken bij
de moeder verblijven en twee weken bij de vader. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen dit nadere verzoek van de moeder. Nu de vader echter op dit verzoek heeft kunnen reageren en dat feitelijk ook heeft gedaan gaat het hof aan dit bezwaar voorbij.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Pieters;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad heeft het hof bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 17 augustus 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 augustus 2015;
  • de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotities;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Na de beëindiging van de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ) op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 10 augustus 2011 heeft de rechtbank Middelburg, voor zover thans van belang, een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen die buiten de omgangsweekenden vallen, bij de vader verblijven. Het hof heeft deze regeling bij beschikking van 29 maart 2012 aangevuld in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de helft van de feestdagen en vakanties bij de vader verblijven, een en ander tussen partijen in goed onderling overleg nader te bepalen.
3.3.
Bij beschikkingen van 25 oktober 2012 zijn, voor zover thans van belang, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.4.
Bij beschikking van 24 april 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [woonplaats van de moeder] en hen in te schrijven op één en dezelfde basisschool in [woonplaats van de moeder] . Uit de overwegingen blijkt dat de vader hiermee onder bepaalde voorwaarden kon instemmen. De voor deze procedure van belang zijnde voorwaarde is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alle schoolvakanties van één week bij de vader verblijven, inclusief de aangesloten weekenden. De moeder heeft met de voorwaarden ingestemd.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tijdens de zomervakantie de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder verblijven, tijdens de voorjaarsvakantie bij de vader verblijven en tijdens de feestdagen, Pasen, Pinksteren en Hemelvaart conform het reguliere contactrooster bij de vader verblijven, met uitzondering dat als deze feestdagen in een contactweekend/aansluitend aan een contactweekend met de vader valt, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsdan tot maandagochtend bij de vader verblijven.
3.6.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de in hoger beroep aangevoerde grieven en verweren verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift, het verweerschrift en het verweerschrift in incidenteel appel.
3.7.
Ter zitting van het hof zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. De GI heeft eveneens haar standpunt kenbaar gemaakt en toegelicht.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om als ouders van de kinderen met elkaar te communiceren en daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot de kinderen op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van de kinderen aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren.
3.8.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof reeds met partijen de mogelijkheid besproken dat het hof een zogenaamd ouderschapsonderzoek gelast. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Partijen hebben beiden verklaard in te stemmen met een ouderschapsonderzoek, waarbij zij de keuze van de deskundige alsmede de vraagstelling aan de deskundige hebben overgelaten aan het hof.
Het hof wijst partijen op artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.8.3.
Het hof zal mevrouw mr. B.E.S. Chin-A-Fat en mevrouw mr. dr. M.A. de Voort, kantoorhoudende aan de [kantooradres] ( [postcode] ) te [kantoorplaats] , benoemen tot deskundigen. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.8.4.
De deskundigen – die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten – worden verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kinderen in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
3.8.5.
De advocaat van de man dient
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de deskundigen te voorzien van afschriften van de processtukken, door toezending van die stukken aan voormelde deskundigen.
De deskundigen dienen eventuele nadere informatie die zij nodig hebben en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen.
De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij.
De deskundigen worden verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenrapport te voegen. Indien de deskundigen voor het onderzoek gebruik maken van informatie van derden, dienen zij daarvan melding te maken in het rapport.
Voorts overweegt het hof dat de deskundigen de ouders de gelegenheid dienen te geven opmerkingen te maken over het rapport en uit het deskundigenbericht dient te blijken dat dat is gebeurd.
3.8.6.
De deskundigen dienen het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Na binnenkomst van het rapport van de deskundigen zal het hof de advocaten van partijen de gelegenheid bieden daarop te reageren.
3.8.7.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 3 maart 2016pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden.
3.8.8.
Het hof verzoekt de deskundige te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van de kinderen zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst, indien daartoe aanleiding bestaat, in onderling overleg tot nadere afspraken ten aanzien van de zorgregeling kunnen komen?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van de minderjarigen?
In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de minderjarigen?
Voor zover de ouders nog geen overeenstemming hebben bereikt over de vakantie- en feestdagenregeling: op welke wijze dient het contact tussen de minderjarigen en de man te worden vastgesteld?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en – bij gebreke van overeenstemming – de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren omtrent de invulling van de zorgregeling.
3.8.9.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen.
3.8.10.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundige, tot een maximum bedrag van in totaal
€ 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 116,09 per uur, exclusief BTW.
3.8.11.
Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de zorgregeling die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld, voorlopig voor de duur van deze procedure van kracht blijft.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen mevrouw mr. B.E.S. Chin-A-Fat en mevrouw mr. dr. M.A. de Voort, kantoorhoudende aan de [kantooradres] ( [postcode] ) te [kantoorplaats] ;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.8.10 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.D.M. Lamers;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de partij die het hoger beroep heeft ingesteld binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen, door toezending van die stukken aan mr. Chin-A-Fat en mr. M.A. de Voort;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig vóór 3 maart 2016 het hof schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat als voorlopige zorgregeling, voor de duur van deze procedure, de regeling zal gelden zoals vastgelegd in de bestreden beschikking;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aan tot 3 maart 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.