ECLI:NL:GHSHE:2015:4

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
F 200.154.601_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van het personen- en familierecht

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de zoon], die is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De rechtbank Oost-Brabant had op 4 juli 2014 de ondertoezichtstelling uitgesproken, waartegen de moeder in hoger beroep is gekomen. De moeder verzocht de beschikking te vernietigen en stelde dat er onvoldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling. De stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, die de ondertoezichtstelling uitvoert, verzocht de beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2014 zijn zowel de moeder als de vader, vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.

De moeder voerde aan dat de situatie van [de zoon] niet bedreigd wordt en dat er geen aanleiding is voor de ondertoezichtstelling. Ze stelde dat de communicatie met de vader verbeterd is en dat er geen recente incidenten zijn die de ontwikkeling van [de zoon] negatief beïnvloeden. De stichting en de raad daarentegen wezen op de zorgen over de ontwikkeling van [de zoon], onder andere door huiselijk geweld en de slechte communicatie tussen de ouders. De vader steunde de ondertoezichtstelling en vond de hulp van de stichting positief.

Het hof oordeelde dat er voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [de zoon] en het zorgmijdend gedrag van de moeder. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 januari 2015
Zaaknummer : F 200.154.601/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/280314 / JE RK 14/973MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Heertum,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [plaats],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- [de vader], de vader van de hierna te noemen minderjarige (hierna: de vader);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair alsnog de verzochte ondertoezichtstelling af te wijzen.
Subsidiair heeft de moeder verzocht de ondertoezichtstelling te beperken tot drie maanden te rekenen vanaf de datum van de beschikking in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 11 september 2014, heeft de stichting verzocht voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Heertum;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting];
- de vader, bijgestaan door mr. L. de Rijk.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]) geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de zoon] onder toezicht gesteld van de stichting.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat er voor de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig waren om tot een ondertoezichtstelling te komen en dat er thans onvoldoende gronden aanwezig zijn voor het laten voortduren van de ondertoezichtstelling.
Volgens de moeder zijn de stellingen en aannames van de raad in het raadsrapport van 11 juni 2014 onterecht en onvoldoende voor een ondertoezichtstelling. Er heeft in het bijzijn van [de zoon] tweemaal een incident tussen de ouders plaatsgevonden. Of deze incidenten van invloed zijn op de ontwikkeling van [de zoon] is, naar de mening van de moeder, nog maar de vraag. Feit is dat het goed gaat met [de zoon] en hij wordt op dit moment niet in zijn ontwikkeling bedreigd. Bovendien is de verhouding tussen de moeder en de vader ook in een rustiger vaarwater terecht gekomen en zijn de ouders inmiddels in overleg over een ouderschapsplan. De moeder deelt de mening van de raad dat er op dit moment risicofactoren aanwezig zijn die zouden kunnen leiden tot het voorzetten van het huiselijk geweld, niet.
Voorts stelt de moeder dat de raad zelf aangeeft dat er op dit moment weinig duidelijke zorgsignalen zijn in de ontwikkeling van [de zoon]. De raad wenst enkel de vinger aan de pols te houden omdat [de zoon] getuige is geweest van huiselijk geweld en de ouders niet goed met elkaar communiceren. Dit is volstrekt onvoldoende om aan de wettelijke maatstaf, dat sprake dient te zijn van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van een kind, te voldoen.
Volgens de moeder heeft zij aan de stichting gemeld dat zij vanwege lichamelijke beperkingen als gevolg van een moeizame zwangerschap niet in staat was om bij de stichting op gesprek te gaan, maar dat dit gesprek wel telefonisch plaats zou kunnen vinden. De stichting heeft deze vorm van contact afgewezen, waardoor er vanaf het begin van de ondertoezichtstelling geen contact is geweest.
De moeder heeft voor de driftbuien van [de zoon] hulp gehad door middel van Triple P. Deze hulp is echter gestopt omdat moeder door een val van de trap in het ziekenhuis heeft gelegen.
3.5.
De stichting voert in het verweerschrift - kort samengevat - aan dat de moeder, hoewel zij meerdere malen mondeling en schriftelijk hierop is gewezen en er zelfs een schriftelijke aanwijzing is verzonden, weigert met de stichting in gesprek te gaan. De stichting wil graag alsnog een kans om in het belang van [de zoon] met de moeder te praten.
Ter zitting heeft de stichting hier nog aan toegevoegd dat er zich vanaf het begin van de ondertoezichtstelling twee incidenten hebben voorgedaan. In september 2014 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen de moeder en de vader bij de overdracht van [de zoon] en [de zoon] is in oktober 2014 bij de moeder thuis door een hond gebeten. Daarnaast is het de stichting bekend dat [de zoon] driftbuien heeft. De stichting wil zicht op de situatie van [de zoon].
Volgens de stichting is de gezinsvoogd bereid om de afspraken met de moeder te laten plaatsvinden bij de moeder thuis of op een plek dicht bij de woonplaats van de moeder.
3.6.
Ter zitting heeft de raad – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
De raad is van mening dat er wel voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling. Niet alleen in het verleden hebben zich incidenten tussen de vader en moeder voorgedaan, maar ook recent is er nog een confrontatie tussen de moeder en de vader geweest. Uit het feit dat [de zoon] de moeder denkt te moeten beschermen wanneer de moeder met haar nieuwe partner knuffelt, maakt de raad op dat [de zoon] zeer waarschijnlijk toch het een en ander heeft meegekregen van de spanningen tussen de moeder en de vader.
Daarnaast is, volgens de raad, gebleken dat de communicatie tussen de ouders slecht is. De moeder brengt de vader weliswaar op de hoogte van het wel en wee van [de zoon] maar zij overlegt niet.
Voorts heeft de raad nog naar voren gebracht dat bij de moeder sprake is van zorgmijdend gedrag. Zo laat ze [de zoon] niet meer naar het kinderdagverblijf gaan, nadat het kinderdagverblijf de zorgen die het kinderdagverblijf had over [de zoon] met de moeder wilde bespreken. Ook weigert de moeder in gesprek te gaan met de stichting. De raad vraagt zich af of de moeder de belangen van [de zoon] voorop kan stellen.
3.7.
Door de vader is ter zitting naar voren gebracht dat hij in kan stemmen met de ondertoezichtstelling en dat hij de hulp van de stichting als positief ervaart. De vader vindt het prettig wanneer de stichting hem en de moeder begeleidt bij het zoeken naar de juiste hulpverlening voor [de zoon].
Voorts heeft de vader aangegeven dat de communicatie tussen hem en de moeder, op de confrontatie tussen hem en de moeder in september 2014 na, beter verloopt. Ook de omgang tussen hem en [de zoon] verloopt goed en de overdracht verloopt rustig.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van art. 1:254 BW.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Uit de stukken – meer in het bijzonder het raadsrapport van 4 juni 2014 – en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat er bij de raad en de stichting terecht zorgen bestaan over de ontwikkeling van [de zoon], onder meer als gevolg van het huiselijk geweld waarvan [de zoon] getuige is geweest. Hoewel beide ouders aangeven dat hun onderlinge verhouding en communicatie het laatste jaar is verbeterd, heeft er zich in september 2014 nog een confrontatie tussen hen voorgedaan waarbij [de zoon] aanwezig was.
Daarnaast is het het hof gebleken dat de moeder een belast verleden heeft, moeite heeft de belangen van [de zoon] voorop te stellen en zich zorgmijdend opstelt. Zo heeft de moeder in november 2013 de plaatsing van [de zoon] op een kinderdagverblijf opgezegd nadat het kinderdagverblijf had aangegeven dat zij zorgen had over [de zoon]. Daarna heeft de moeder op 11 februari 2014 de crisisopvang van haar en [de zoon] bij Kompaan en de Bocht op eigen initiatief beëindigd, waarbij zij de haar geboden hulp heeft geweigerd. Verder heeft de moeder de hulpverlening vanuit Triple P stopgezet. Dit is weliswaar gebeurd nadat de moeder van de trap was gevallen, maar de moeder heeft deze hulpverlening thans nog niet voortgezet. Voorts is het hof gebleken dat er gedurende de ondertoezichtstelling voor [de zoon], naast voornoemde confrontatie tussen de ouders in september 2014, nog twee ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zo is [de zoon] in oktober 2014 gebeten door één van de honden van de moeder, waardoor hij zich onder behandeling van het ziekenhuis heeft moeten stellen. Daarnaast is de thuissituatie, door de komst van een nieuw kind, veranderd.
Het hof acht het aannemelijk dat deze gebeurtenissen, in samenhang met de incidenten uit het verleden, spanningen bij [de zoon] veroorzaken en dat het gezien het zorgmijdende gedrag van moeder, noodzakelijk is dat er op wordt toegezien dat [de zoon] de noodzakelijke hulp krijgt.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken en dat er geen gronden zijn de termijn van de ondertoezichtstelling te verkorten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.E.M. Renckens en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.