ECLI:NL:GHSHE:2015:3908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
F 200.151.397/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ondercuratelestelling en deskundigenonderzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondercuratelestelling van de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Kralingen-Haanstra, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter die hem onder curatele had gesteld. De verweersters, waaronder de echtgenote en dochter(s) van de appellant, werden vertegenwoordigd door mr. S. Smeets. De zaak kwam aan de orde na een deskundigenonderzoek dat was gelast door het hof, waarbij vragen waren geformuleerd over de geestelijke toestand van de appellant.

Het hof heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het rapport van het deskundigenonderzoek van prof. dr. F.R.J. Verhey, en heeft vastgesteld dat de appellant lichte cognitieve beperkingen vertoont, maar niet in een zodanige toestand verkeert dat hij zijn belangen niet zelf kan waarnemen of dat hij een gevaar vormt voor zichzelf of anderen. Het hof concludeert dat de wettelijke gronden voor ondercuratelestelling niet zijn vervuld, zoals vastgelegd in artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondercuratelestelling van de appellant af te wijzen. Tevens is bepaald dat deze uitspraak binnen tien dagen na in kracht van gewijsde gaan bekendgemaakt dient te worden in de Staatscourant, en dat de griffier zorgdraagt voor de doorhaling van de inschrijving van de curatele in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 oktober 215
Zaaknummer: F 200.151.397/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2591374 CU VERZ 13-58
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.M. van Kralingen-Haanstra,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
verweersters,
hierna tezamen te noemen verweersters, dan wel afzonderlijk te noemen de echtgenote en de dochter(s),
advocaat: mr. S. Smeets.

5.De beschikking d.d. 19 februari 2015

Bij die beschikking heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de in die beschikking onder rechtsoverweging 3.7.5. geformuleerde vragen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van het deskundigenonderzoek d.d. 22 mei 2015, overgelegd door
prof. dr. F.R.J. Verhey, zenuwarts;
- de brief d.d. 30 juli 2015 met één bijlage van de advocaat van verweersters;
- de V-formulieren d.dis 3 augustus 2015 en 7 augustus 2015, beiden voorzien van één bijlage, van de advocaat van [appellant] ;
- de V-formulieren d.dis 5 augustus 2015 en 31 augustus 2015, beiden voorzien van één bijlage, van de advocaat van verweersters.
6.2.
Partijen hebben beiden de hen geboden gelegenheid om te reageren op het deskundigenrapport benut, verweersters bij brief van 30 juli 2015 en [appellant] bij brief van 3 augustus 2015.
Het hof zal voorbij gaan aan de brief van 5 augustus 2015 van de advocaat van verweersters. Deze brief ziet naar het oordeel van het hof niet op een reactie op het deskundigenrapport en een “nieuwe” schriftelijke ronde wordt in dit stadium van de procedure niet meer toegestaan.
6.3.
Nu partijen niet om voortzetting van de zitting hebben verzocht en het hof daartoe ook geen aanleiding ziet, zal het hof de zaak op de stukken afdoen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
[appellant] stelt dat hij ten onrechte onder curatele is gesteld. Verweersters achten de door de kantonrechter uitgesproken ondercuratelestelling evenwel noodzakelijk.
7.2.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
7.3.
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat er bij [appellant] sprake is van een geestelijke stoornis die een ondercuratelestelling rechtvaardigt. Nu het hof ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep over onvoldoende medische informatie beschikte om hierover te kunnen oordelen, heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast. Uit het deskundigenrappport d.d. 22 mei 2015 blijkt dat [appellant] op 18 maart 2015 een uitgebreid neurologisch onderzoek heeft gehad door prof. dr. F.R.J. Verhey (zenuwarts) en dr. [psychiater i.o.] (psychiater i.o.). Daarna zijn op 1 april 2015 bij [appellant] een ergotherapeutisch onderzoek en een neuropsychologisch onderzoek afgenomen.
Het hof constateert dat de onderzoeksvragen, zoals die door het hof zijn geformuleerd in de tussenbeschikking van 19 februari 2015, hierin in voldoende mate worden beantwoord.
Kort samengevat en voor zover thans relevant in het kader van de beoordeling of voldaan is aan de maatstaf van artikel 1:378 lid 1 BW, blijken uit de antwoorden op de onderzoeksvragen dat [appellant] te kampen heeft met licht cognitieve beperkingen, waarvan de beperkte ernst van de beperkingen past binnen een licht cognitieve stoornis. Verder blijkt uit de rapportage dat er bij [appellant] vooralsnog niet duidelijk sprake is van een zodanige geestelijke of lichamelijke toestand dat hij niet in staat is zijn belangen zelf behoorlijk waar te nemen of dat hij zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. Van een waanstoornis, zoals eerder gediagnosticeerd, is niet duidelijk sprake. Tot slot volgt uit het deskundigenonderzoek dat er bij [appellant] geen lichamelijke beperkingen spelen, maar wel, zoals reeds gesteld, lichte cognitieve stoornissen. Er is evenwel geen sprake van een ernstige vorm van dementie en de geconstateerde stoornissen zijn niet van zodanig ernstige aard dat aangenomen kan worden dat [appellant] hierdoor handelingsonbekwaam is.
7.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondercuratelestelling zoals vastgelegd in artikel 1:378 lid 1 sub a en b. zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek tot ondercuratelestelling alsnog dient te worden afgewezen.
7.5.
Nu het primaire verzoek van [appellant] , zoals geformuleerd in zijn aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 23 december 2014, slaagt, behoeven de overige verzoeken geen bespreking meer.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst het inleidende verzoek tot ondercuratelestelling van [appellant] alsnog af;
bepaalt dat deze uitspraak op de voet van artikel 1: 390 BW, binnen tien dagen nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, dient te worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en gelast de griffier daarvoor zorg te dragen;
bepaalt dat de griffier op de voet van artikel 1: 391 BW aan het openbare Centraal Curatele- en bewindregister een verzoek doet tot doorhaling van de inschrijving van de curatele op het tijdstip dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.A.M. Scheij en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.