Van Ermingen heeft in nr. 7.3 van zijn memorie van antwoord naar het hof begrijpt een aantal formele bezwaren aangevoerd tegen de wijze waarop de curator zijn vordering heeft geformuleerd, waaronder het bezwaar dat voor zover de curator zijn eis in hoger beroep weer heeft gewijzigd, hij een en ander niet in het “fundamentum petendi” heeft gevorderd en dat de vordering zelfstandige aansprakelijkheidsgronden betreft die ieder voor zich dienen te worden ingesteld en gevorderd, terwijl de curator thans veroordeling vordert op basis van kennelijk onbehoorlijk bestuur en op basis van onrechtmatig handelen tezamen.
Het hof gaat aan die bezwaren voorbij. Uit het door de curator aangevoerde, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt voldoende duidelijk dat hij in dit hoger beroep veroordeling vordert van Van Ermingen omdat hij één of meer van de drie vennootschappen kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd dan wel anderszins persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld als bestuurder van één of meer van de drie rechtspersonen. Ook zonder dat de curator met zoveel woorden heeft gesteld dat hij zijn eis in dit hoger beroep heeft gewijzigd, is dit voldoende duidelijk, ook voor Van Ermingen, zoals blijkt uit hetgeen Van Ermingen verder in zijn memorie van antwoord heeft aangevoerd.
Dit betekent dat het hof het ervoor houdt, mede gelet op de door de curator in zijn memorie van grieven gegeven toelichting, dat de vordering van de curator primair is gegrond op art. 2:248 BW en dat hij op die grondslag vordert, kort gezegd, een bedrag van € 200.000,- als bijdrage in het, volgens de curator aanzienlijke grotere, tekort in elk faillissement. Subsidiair vordert de curator op grond van art. 6:162 en/of art. 2:9 BW € 200.000,- wegens de volgens de curator geleden schade door de gezamenlijke crediteuren c.q. de gefailleerde vennootschappen. Dat ook Van Ermingen dit heeft begrepen blijkt onder meer uit het feit dat hij in nr. 6 van zijn conclusie van antwoord onder het hoofd “Het verweer van Van Ermingen kort samengevat” opmerkt dat de curator niet aantoont en niet aannemelijk maakt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur, hetgeen hij in zijn memorie van antwoord herhaalt onder het hoofd “Herhaling gespecificeerd bewijsaanbod”.
4.6.1Het hof zal eerst oordelen over de door Van Ermingen betwiste stelling van de curator dat Van Ermingen al dan niet getrapt bestuurder is geweest van één of meer van de vennootschappen.
Bij inleidende dagvaarding heeft de curator als productie 8 overgelegd een notariële akte inhoudende, voor zover van belang:
“Heden, acht augustus tweeduizend acht verscheen voor mij, (…) notaris (…) de heer Ilja Jozef van Ermingen (…) handelende in zijn hoedanigheid van enige bestuurder van (…) Dutch Fluid Solutions Company B.V. (…).
De comparant, handelend als vermeld, verklaarde:
(…) dat de algemene vergadering van de vennootschap (…) heeft besloten de statutaire naam van de vennootschap te wijzigen (…) en de statutaire doelomschrijving te wijzigen (…)
De comparant, handelende als gemeld, verklaarde:
dat bij deze akte (…) de navolgende wijzigingen in de statuten wordt aangebracht:
Artikel 1 wordt gewijzigd vastgesteld als volgt:
Naam en zetel:
Artikel 1.
1.
De vennootschap draagt de naam “ZuidOost Transport B.V. (…)
Artikel 2.
De vennootschap heeft ten doel:
a.
Het uitoefenen van een internationaal transportbedrijf alsmede opslag en distributie (…)”
Van Ermingen heeft niet betwist dat een en ander aldus bij de notaris heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat hij, terwijl hij enig bestuurder van Dutch Fluid Solutions Company B.V. was, van deze B.V. de naam en de doelomschrijving heeft gewijzigd, terwijl is gesteld noch gebleken dat hij toen is afgetreden. Evenmin is gesteld of gebleken dat er een andere bestuurder is benoemd. Dit betekent dat hij heeft te gelden als enig bestuurder van Transport van 8 augustus 2008 totdat hij op rechtsgeldige wijze is afgetreden, en wel, blijkens productie 18 conclusie van repliek, 1 januari 2011.
Voor zover Van Ermingen heeft verwezen naar HR 28 juni 1996, NJ 1998, 58 is die verwijzing niet terzake omdat die zaak een wezenlijk ander geval betreft. In die zaak stond immers tussen partijen vast dat de bestuurder blijkens de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders was ontslagen met ingang van 10 februari 1985. De inschrijving van dat besluit in het register van de Kamer van Koophandel had echter pas plaatsgevonden op 22 januari 1987 en in dat arrest is vervolgens de vraag beantwoord, kort gezegd, of de curator van de betreffende vennootschap ondanks het formele ontslag betrokkene (uit hoofde van artikel 31 Hrw (oud)) op grond van de inschrijving in het handelsregister toch als bestuurder aansprakelijk mocht houden in de periode 10 februari 1985 – 22 januari 1987. Van Ermingen heeft echter niet gesteld dat hij op enig moment is ontslagen als bestuurder van Fluid Solutions Company B.V. dan wel Transport, zodat van een ten onrechte ingeschreven staan in het register op die grond niet is gebleken.
Ook het beroep van Van Ermingen op Hoge Raad 23 november 2001 faalt, nu de curator, anders dan in de daarin aan de orde zijnde casus, de betwisting van het bestuurderschap van Van Ermingen niet met een uitsluitend beroep op het handelsregister heeft weerlegd.
4.6.2De curator heeft zijn stelling dat Van Ermingen bestuurder is geweest van de Holding onderbouwd met het volgende.
a. uit het register van aandeelhouders van de Holding blijkt dat Van Ermingen op 27 oktober 2008 de aandelen in de Holding heeft verworven (productie 16 conclusie van repliek);
b. op een inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, gestempeld 30 okt 2008, is vermeld dat Van Ermingen bestuurder is van de Holding, dat hij alleen bevoegd is en in functie is getreden op 27 oktober 2008. Het formulier is bij de vragen omtrent de gegevens van de functionaris getekend door Van Ermingen en ondertekend door notaris Knops (productie 19 bij conclusie van repliek).
Van Ermingen heeft erkend aandeelhouder te zijn geweest van de Holding (zie pag. 8 conclusie van antwoord). Hij heeft niet betwist dat hij zijn handtekening heeft gezet op het in deze r.o. onder b. genoemde inschrijvingsformulier bij de vragen omtrent de gegevens van de functionaris, terwijl hij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waarom hetgeen daar is vermeld niet voor juist mag worden gehouden. Hij heeft ook op pag. 8 van zijn conclusie van antwoord erkend in het handelsregister ingeschreven te hebben gestaan als bestuurder. Ook hier geldt dat een beroep op HR 28 juni 1996, NJ 1998, 58 hem niet kan baten: gesteld noch gebleken is immers dat hij vóór 1 januari 2011 (zie verder in deze r.o.) op enig moment rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder, maar dat dit ontslag niet of later is ingeschreven en dat de curator hem aansprakelijk stelt voor hetgeen zou hebben plaatsgevonden in de periode na zijn ontslag als bestuurder, maar vóór de inschrijving daarvan in de registers van de Kamer van Koophandel. Samengevat leidt hetgeen Van Ermingen heeft aangevoerd (bijvoorbeeld op pag. 9 conclusie van antwoord voor zover hij daar stelt “hoegenaamd geen enkele bemoeienis” met de vennootschappen te hebben gehad) en/of waarover hij juist niets heeft gezegd (zoals waarom hij het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel heeft getekend), tot de conclusie dat hij van mening is slechts als “frontman” of, minder vriendelijk gezegd, katvanger of stroman is opgetreden. Het hof weegt hierbij tevens mee dat Van Ermingen in zijn conclusie van antwoord op pag. 9 heeft aangevoerd dat hij in de volste overtuiging verkeerde dat hij bij gelegenheid van de oprichting van STAK als bestuurder van de vennootschappen was uitgetreden, waaruit blijkt dat hij kennelijk van mening is in elk geval voor die datum bestuurder te zijn geweest van meerdere vennootschappen. Van Ermingen heeft hierbij overigens niet gewezen op enig besluit tot uittreding. Al met al moet hij dan ook formeel voor bestuurder van de Holding worden gehouden, ook hier weer totdat hij rechtsgeldig is ontslagen, en wel 1 januari 2011. Voor zover Van Ermingen heeft gemeend dat de oprichting van STAK al met zich bracht dat hij bestuurder af was, heeft hij daarvoor geen, in elk geval niet voldoende feiten aangevoerd. Ook wat dat betreft geldt overigens dat STAK blijkens productie 20 conclusie van repliek, een inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, datum ontvangst aldaar 27 maart 2009, is ingeschreven met ingang van 30 maart 2009 en ook op dat inschrijvingsformulier heeft Van Ermingen zijn handtekening gezet onder het hoofd “gegevens van de functionaris” en is vermeld dat de functionaris de functie heeft van bestuurder met als statutaire titel voorzitter. Ook hier heeft Van Ermingen geen enkele verklaring voor gegeven en heeft hij niet betwist dat de betreffende handtekening van hem is. Bezien in het licht van al deze feiten is het enkele feit dat de curator geen stukken heeft overgelegd waaruit de formele benoeming van Van Ermingen blijkt, zoals bijvoorbeeld notulen van vergaderingen, onvoldoende om uit af te leiden dat Van Ermingen geen bestuurder is geweest.
4.7.1De curator heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat Van Ermingen zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement van de vennootschappen en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement op de voet van art. 2:248 lid 1 BW. Hij heeft verder aangevoerd dat het bestuur niet heeft voldaan aan in elk geval de boekhoudverplichting van art. 2:10 BW (2.5 e.v. dagvaarding in eerste aanleg en nrs. 20 e.v. conclusie van repliek), zodat vaststaat dat Van Ermingen zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement op de voet van art. 2:248 lid 2 BW.
Concreet heeft de curator ter onderbouwing het volgende gesteld:
- de opgevoerde rekening-courantverhouding tussen neef Wim en de Holding waarin de Holding een schuld aan neef Wim heeft van meer dan € 100.000,- is niet een echte rekening-courantverhouding. Neef Wim heeft voor dat bedrag zwarte lonen en vergoedingen aan het personeel betaald;
- volgens de boekhouding van Transport had zij ultimo 2009 vorderingen op de groepsmaatschappijen voor € 122.055,-. Ultimo 2010 was deze post veranderd in een schuld aan de groepsmaatschappijen van € 14.114,-. De curator stelt dat niet is vast te stellen hoe de andere groepsmaatschappijen deze vorderingen hebben betaald. De curator stelt verder dat Transport in dat jaar een verlies heeft geleden van € 222.859,-, zodat hij niet weet waar het geld vandaan is gekomen waarmee is betaald. Verder zou volgens de boekhouding van Verhuur en Distributie haar rekening-courantvordering op de groepsmaatschappijen zijn teruggelopen van € 157.781,- naar € 92.149,- terwijl de onderlinge rekening-courantverhoudingen volgens de curator compenserende vaten behoren te zijn;
- Transport heeft in 2010 een bedrag van € 404.681,- aan salarissen in haar boekhouding opgevoerd, terwijl Transport volgens diezelfde boekhouding geen personeel heeft;
- Transport én Verhuur en Distributie voeren huurkosten voor vrachtwagens en brandstofkosten op, hetgeen onverklaarbaar is omdat volgens de bedrijfsopzet deze kosten slechts in één vennootschap geboekt kunnen worden;
- in de Holding worden leasekosten voor vrachtwagens geboekt én een post aan huurkosten, maar geen brandstofkosten;
- in 2009 worden in beide vennootschappen (Transport én Verhuur en Distributie) in totaal € 200.971,- aan huurkosten geboekt en in 2010 € 226.626,-. In 2009 wordt € 447.172,- aan brandstofkosten geboekt en in 2010 € 630.678,-. Die boekingen kunnen volgens de curator niet juist zijn omdat de brandstofprijzen in één jaar tijd niet met 50% zijn gestegen;
- in de administratie bevinden zich facturen met enkel de vermelding “Zuid Oost” of “Van Ermingen” zonder dat duidelijk is welke vennootschap deze betreffen (nr. 28 memorie van grieven);
- de jaarstukken van Verhuur en Distributie per 31 december 2010 vermelden als totale belastingschuld een bedrag van € 354.000,-, terwijl die schuld in werkelijkheid € 466.000,- bedroeg (nr. 38 memorie van grieven);
- de jaarstukken van Transport per 31 december 2010 vermelden als totale belastingschuld een bedrag van € 97.000,-, terwijl die schuld in werkelijkheid € 207.000,- bedroeg (nr. 38 memorie van grieven);
- een schuld van € 107.000,- van de vennootschappen gezamenlijk als fiscale eenheid kwam niet in de boeken terug (nr. 38 memorie van grieven);
- de jaarstukken van Transport vermelden per ultimo 2010 een bedrag van € 4.000,- aan aanspraken pensioenpremies, terwijl een vordering door het Pensioenfonds Vervoer is ingediend van € 15.000,-, te vermeerderen met een bedrag van € 149.000,- wegens door het UWV overgenomen pensioenachterstanden (nr. 39 memorie van grieven);
- bij Verhuur en Distributie is vermeld dat aan pensioenpremies te vorderen is € 12.000,-, terwijl er in werkelijkheid een schuld is van € 299.000,-, welk bedrag nog moet worden vermeerderd met het deel dat door het UWV aan pensioenverplichtingen is overgenomen (nr. 39 memorie van grieven).
4.7.4Het hof is van oordeel dat het aannemelijk is dat deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voor het faillissement van de vennootschappen een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennootschappen. Indien Van Ermingen zijn taak als bestuurder behoorlijk had vervuld, moet het er immers voor worden gehouden dat hij, kort gezegd, zodanig tijdig zou hebben geweten van de grote financiële tekorten dat hij eerder zou zijn gestopt met het voeren van de betreffende ondernemingen en deze tijdig zou hebben geliquideerd. Het hof wijst hierbij op het feit dat uit hetgeen de curator heeft aangevoerd omtrent de achterstanden in betaling van de motorrijtuigenbelasting (meer dan € 600.000,-), in de betaling aan het bedrijfspensioenfonds (ongeveer € 400.000,-) en in de betaling van de brandstof (€ 123.000,- zijdens Verhuur en Distributie en € 322.000,- zijdens Transport) moet worden afgeleid dat deze achterstanden in de loop van meerdere jaren moeten zijn opgebouwd. Van Ermingen had eerder kunnen en moeten ingrijpen. De curator heeft verder onbestreden gesteld dat de jaarstukken van Verhuur en Distributie per 31 december 2010 als totale belastingschuld een bedrag van € 354.000,- vermelden, terwijl die schuld in werkelijkheid € 466.000,- bedroeg, dat de jaarstukken van Transport per 31 december 2010 als totale belastingschuld een bedrag van € 97.000,- vermelden, terwijl die schuld in werkelijkheid € 207.000,- bedroeg en dat een schuld van € 107.000,- van de vennootschappen gezamenlijk als fiscale eenheid niet in de boeken terugkwam. Ook deze cijfers had Van Ermingen als hij zijn taak behoorlijk had vervuld, moeten kennen, en die cijfers zouden hem vervolgens hebben moeten dwingen tot het nemen van maatregelen, terwijl ook wat dit betreft is gesteld noch gebleken dat Van Ermingen enige tijdige maatregel heeft getroffen.
Gelet op dit alles had het op de weg van Van Ermingen gelegen om in elk geval voldoende onderbouwde concrete feiten aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat er andere oorzaken zijn voor het faillissement van de rechtspersonen, alvorens hem toe te laten tot bewijs. Hij heeft het echter gelaten bij onvoldoende onderbouwde stellingen, bij een door JaVa Bedrijfsadviseurs, de voormalige boekhouder van de vennootschappen, opgestelde verklaring dat JaVa kort gezegd geen contact heeft gehad met hem, Van Ermingen (productie 5 conclusie van dupliek) en een door neef Wim ten overstaan van notaris Zeestraten afgelegde beëdigde verklaring die erop neerkomt dat Van Ermingen niets heeft gedaan met betrekking tot de vennootschappen.